Overname van een onderneming, en de verplichtingen uit hoofde ‘van’ een vennootschap onder firma

Vandaag aandacht voor het ondernemingsrecht. Als we onderscheid maken naar gelang de verschijningsvorm van een onderneming is een eerste hoofdverdeling die tussen de rechtspersonen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – denk aan de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid – en de contractuele samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid. De rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft gelijk met een natuurlijk persoon, art. 2:5 BW (tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit), en is zelfstandig drager van rechten en verplichtingen. Dit laatste geldt niet voor de contractuele samenwerkingsvormen. Deze worden ook wel aangeduid als personenvennootschappen. We onderscheiden de maatschap, de vennootschap onder firma (v.o.f.), en de commanditaire vennootschap (c.v.).

De wettelijke basis van de maatschap staat in het Burgerlijk Wetboek, en wel in de negende titel van Boek 7a BW. De vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap vinden hun wettelijke grondslag in titel 3 van het Wetboek van Koophandel (WvK).

In dit artikel gaan we (daarbij mede geïnspireerd door hetgeen de redactie al bladerend tegenkwam in GS Personenassociaties) wat nader in op de personenvennootschap. Dat de maatschap een contractuele basis heeft, blijkt uit art. 7a:1655 BW:

“De maatschap is eene overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te deelen.” (Curs. red)

Dit geldt ook voor de v.o.f., want een v.o.f. is een bijzondere vorm van de maatschap, zo art. 16 WvK:

“De vennootschap onder eene firma is de maatschap, tot de uitoefening van een bedrijf onder eenen gemeenschappelijken naam aangegaan.” (Curs. red)

De maatschap is van oudsher bedoeld voor de uitoefening van een ‘beroep’, de v.o.f. is veeleer gereserveerd voor de uitoefening van een ‘bedrijf’. Los van andere verschillen, springt vooral het onderscheid in aansprakelijkheidsregime bij maatschap en v.o.f. in het oog. Als de maat van een maatschap handelt, bindt hij in beginsel zichzelf als hij in eigen naam handelt. De mede-maten worden dan niet gebonden en zijn niet aansprakelijk voor de verplichting die handelende maat is aangegaan. Dit verandert als door de maat bevoegd namens een (openbare) maatschap wordt gehandeld, art. 7a:1680 BW:

“De vennooten kunnen door den schuldeischer, met wien zij gehandeld hebben, aangesproken worden, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel, al ware het dat het aandeel in de maatschap van den eenen minder dan dat van den anderen bedroeg; ten zij, bij het aangaan der schuld, derzelver verpligting, om in evenredigheid van het aandeel in de maatschap van elk vennoot te dragen, uitdrukkelijk zij bepaald.” Curs. red)

Kortom, als bevoegd en in naam van de maatschap is gehandeld, zijn de andere maten voor gelijke delen aansprakelijk. Is de prestatie niet deelbaar, dan zijn zij ieder voor het geheel aansprakelijk. Dit laatste is interessant omdat een maatschap vaak wordt aangegaan door personen die een vrij beroep uitoefenen, zoals een artsen, advocaten of notarissen. Bij deze vrije beroepsbeoefenaars komt er in de verhouding tussen maat en wederpartij veelal nog een extra element bij omdat de verhouding tussen maat/maatschap enerzijds en de derde anderzijds dan vaak mede wordt beheerst door de regels van de overeenkomst van opdracht, zie art. 7:400 e.v. BW. En bij de opdracht kennen we art. 7:407 lid 2 BW:

“2. Indien twee of meer personen tezamen een opdracht hebben ontvangen, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming in de nakoming, tenzij de tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend.” (Curs. red)

De ‘veiligheid’ van de aansprakelijkheid voor gelijke delen wordt, ‘dankzij’ art. 7:407 lid 2 BW, als het ware ‘overruled’ door de opdrachtverhouding. De in deze materie geïnteresseerde lezer verwijzen wij graag naar het richtinggevende arrest van 15 maart 2013 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BY7840,NJ2013/290).

Voor de v.o.f. geldt een ander regime. Bij de v.o.f. zijn de vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap, art. 18 WvK:

“In vennootschappen onder eene firma is elk der vennooten, wegens de verbindtenissen der vennootschap, hoofdelijk verbonden.” (Curs. red)

En hoofdelijk wil zeggen, art. 6:7 lid 1 BW:

“Indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, heeft de schuldeiser tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel.” (Curs. red)

Tenzij sprake is van een commanditaire vennootschap (zie art. 19 WvK), geldt deze aansprakelijkheid voor alle vennoten van de v.o.f., dat wil zeggen ongeacht of zij zelf al dan vertegenwoordigingsbevoegd zijn.

Het is mede in verband met deze aansprakelijkheidskwesties dat het toe- en uittreden van een maat/vennoot of de overgang van de onderneming van de personenvennootschap met de grootste zorgvuldigheid moeten worden begeleid. Als voorbeeld dient het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:588). Hoewel niet onomstreden in de literatuur, oordeelde de Hoge Raad dat een toetredende vennoot ook aansprakelijk is voor de verplichtingen die zijn aangegaan vóór diens toetreden. Het spreekt voor zich dat een toetreder hier waar nodig op moet worden gewezen.

De gevolgen van de overname van een onderneming kwamen duidelijk in beeld in de op 22 februari 2019 gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (31 oktober 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:6671). Ook bij de begeleiding van een overname is alertheid vereist van de adviseur. Immers, ook als een onderneming wordt overgenomen, blijven de oud-vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van de v.o.f. Om van die aansprakelijkheid ‘af te komen’, is namelijk schuldoverneming vereist, art. 6:155 BW:

“Een schuld gaat van de schuldenaar over op een derde, indien deze haar van de schuldenaar overneemt. De schuldoverneming heeft pas werking jegens de schuldeiser, indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven.” (Curs. red)

In deze definitie herkennen we twee elementen. Wil de schuld van de oude schuldenaar (in ons voorbeeld de vennoten van de v.o.f.) overgaan op een ander, dan moeten zij dit in een overeenkomst vastleggen. Het ligt voor de hand dat men dit bij de overname van een onderneming (‘van’ een v.o.f. door een derde) inderdaad overeenkomt en vastlegt. Over de achtergrond van het toestemmingsvoorschrift meldt Mellema-Kranenburg (GS Verbintenissenrecht, art. 6:155, aant. 3.1):

“Deze manier strekt ter bescherming van de schuldeiser en wel om te voorkomen dat hij met een insolvente schuldenaar wordt opgescheept.” (Curs. red)

In gelijke zin ook de Rechtbank Midden-Nederland:

“Ook als de onderneming van de vennootschap onder firma destijds is overgenomen door een coöperatie, blijven de schulden bij de vennootschap onder firma. En daarvoor is [gedaagde] persoonlijk aan te spreken. Als [gedaagde] bedoeld heeft dat de coöperatie ook schulden van de vennootschap onder firma heeft willen overgenomen, blijft de uitkomst dezelfde. Met de overneming van een schuld moet de schuldeiser ( [eiseres] ) meewerken/instemmen. Uit wat [eiseres] schrijft (dat zij niet wist van een overneming), volgt dat zij niet heeft meegewerkt met een overname van schulden. En dan blijft de schuld bij de vennootschap onder firma, terwijl [gedaagde] ook persoonlijk aansprakelijk is voor diezelfde schuld. [gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiseres] niet heeft ingestemd met de schuldoverneming. Dat staat dus vast, met als uitkomst dat vordering, waarvan de omvang niet is betwist, helemaal wordt toegewezen.” (Curs. red)

Overigens is onlangs de internetconsultatie van het voorontwerp van het Wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen opengesteld (https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringpersonenvennootschap). In dit voorontwerp wordt het bestaande stelsel flink op de kop gezet. Het wetsvoorstel beoogt (concept memorie van toelichting, p. 1):

“[…] een duidelijke en eenvoudige regeling te bieden met passende waarborgen voor vennoten en schuldeisers. Onderwerpen als de toe-en uittreding van vennoten, vertegenwoordiging van de vennootschap en de rechtsverhouding tussen de vennoten zijn het wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel bevordert de start, groei en beëindiging van de activiteiten doordat het onder meer eenvoudiger wordt om goederen op naam van de vennootschap te zetten, en om vennoten te laten toe- en uittreden en nieuwe mogelijkheden geeft om financiering aan te trekken door vestiging van zekerheidsrechten. De belangen van schuldeisers zijn geborgd door het uitgangspunt van hoofdelijke verbondenheid van de vennoten voor schulden van de vennootschap. […]” (Curs. red)


Categorieën: Rechtspraak