De muurschildering in het burenrecht. Kennelijk geen Banksy?

In dit artikel aandacht voor een vraagstuk uit het burenrecht met ‘Banksy-achtige’ elementen. Aanleiding is een arrest van de Hoge Raad (14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2303). Kort de casus: X en Y zijn buren en de eigenaren van twee naast elkaar liggende percelen. Y (de verweerder in onze zaak) heeft in 2007 een muurschildering laten aanbrengen op een zijmuur van een schuur van X (de eisende partij). Die schuur ligt aan de achterkant van de woning van X. Het is kennelijk geen Banksy en X, de eigenaar van de schuur, wil dat buurman Y de muurschildering verwijdert. Als dat niet goedschiks gebeurt, spant hij een rechtszaak aan bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. X stelt dat door het zonder zijn toestemming plaatsen van het schilderwerk Y onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Het schilderij maakt inbreuk op zijn eigendomsrecht. Zijn schade, zo X, bestaat uit de kosten van het laten verwijderen van de muurschildering.

Voor we verder in de casus duiken, eerst weer wat bijbehorende theorie. Zoals u weet, is eigendom het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben, art. 5:1 lid 1 BW. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het de eigenaar vrij staat:

“[…] met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen.” (Curs. red)

Helder, een eigenaar is vrij in de wijze van het gebruik, maar dat gebruik mag niet strijdig zijn met de rechten van anderen. De Groot (GS Zakelijke rechten, art. 5:1 BW, aant. 44) schrijft:

“[…] dat de eigendom niet alleen een relatie tussen een persoon en een zaak aanduidt, maar ook de verhoudingen tussen deze persoon en andere personen raakt. Enerzijds hebben zij de vrijheid van de eigenaar te respecteren en moeten zij hem ruimte laten zijn bevoegdheden uit te oefenen. Anderzijds zijn het hun rechten en vrijheden die de vrijheid van de eigenaar begrenzen en die aanleiding geven tot het maken van wettelijke regelingen die de eigenaarsvrijheid beperken.” (Curs. red)

Opvallend is dat het in beginsel niet uitmaakt of het gebruik door de ander afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de eigenaar, zo De Groot (GS Zakelijke rechten, art. 5:1 BW, aant. 45). Kortom, ‘schade’ is niet vereist om te voldoen aan het inbreukvereiste. Anderzijds kunnen de rechten die het gebruik door de eigenaar beperken ook weer zeer verschillend van aard zijn, zoals vruchtgebruik, huur maar ook erfdienstbaarheden, Parl. Gesch. BW Boek 5, p. 19.

In onze casus gaan de gedachten uit naar de bepalingen van het burenrecht van titel 4 Boek 5 BW. Staat daar iets in op grond waarvan buurman Y de muurschildering mag aanbrengen? Nee, een (expliciet) recht tot het aanbrengen van muurschilderingen op andermans eigendom kennen we niet in het burenrecht. Hetzelfde geldt voor ‘het dulden van het door een ander aangebrachte schilderwerk’.

Als we het voorgaande op ons laten inwerken, zou het welhaast logisch zijn als de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de vordering van eigenaar X had toegewezen. Dat doet die rechtbank echter niet. Zij wijst de vordering af en eigenaar X gaat in beroep bij het Hof Den Bosch (3 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4697).

Het Hof Den Bosch begint met enkele – voor ons – voor de hand liggende inleidende opmerkingen:

“3.9 Voor zover [X] aanvoert dat met de op zijn muur aangebrachte verf inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht, is dat als zodanig niet onjuist. Eigendom is wel het meest omvattende recht dat een eigenaar op zijn zaak kan hebben, maar niet absoluut of onbeperkt. Ook een eigenaar moet rechten van anderen en wettelijke of krachtens ongeschreven recht geldende beperkingen respecteren […].” (Curs. red)

En dan komt het:

“[…] Net als de rechtbank oordeelt het hof dat als [X] op grond van zijn eigendomsrecht bevoegd mocht blijken op te treden tegen de onrechtmatig door [Y] aangebrachte muurschildering, [X] die bevoegdheid misbruikt.” (Curs. red)

Daarmee belanden we, dankzij de schakelbepaling art. 3:15 BW, bij de algemene bepalingen van ons vermogensrecht. En dat een bevoegdheid kan worden misbruikt, blijkt uit art. 3:13 BW:

“1.  Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt
2. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen
3. Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.” (Curs. red)

Indien en voor zover eigenaar X geen ander doel heeft dan buurman Y te schaden, of de verhouding tussen zijn belang bij handhaving van zijn eigendomsrecht en dat van Y ‘uit het lood staan’, kan sprake zijn van misbruik van bevoegdheid (voorheen ook wel aangeduid als misbruik van recht).

Het hof motiveert dit als volgt:

“Ondanks dat de rechtbank al terecht overwoog dat [X] onvoldoende onderbouwt dát en welke schade hij lijdt door de vanaf zijn perceel niet zichtbare muurschildering, herhaalt [X] in hoger beroep slechts dat de muurschildering een eventuele toekomstige verkoop van zijn perceel zal bemoeilijken en de waarde ervan negatief zal beïnvloeden.” (Curs. red)

En omdat X nalaat zijn standpunt te verduidelijken en te onderbouwen, stelt het Hof Den Bosch:

“Het voorgaande geldt nog temeer nu [Y] al van meet af aan ter betwisting aanvoert dat de voor de muurschildering aangebrachte coating juist een muurverstevigend en waardevermeerderend effect voor [X] heeft, terwijl bovendien de muurschildering vanaf het perceel van [X] niet zonder meer zichtbaar is.”

Ook het hof wijst de vordering van X dus af. Het zit X kennelijk (erg) hoog want hij gaat vervolgens (zelfs) in cassatie bij de Hoge Raad. Ook ons hoogste rechtscollege geeft hem geen gelijk. Aangezien de klacht van X tegen de uitspraak van het hof niet tot cassatie leidt en ook niet noopt tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, hoeft de Hoge Raad dit oordeel niet nader te motiveren, art. 81 RO.

Interessant is wel nog een passage uit de conclusie van plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad Langemeijer (26 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1230). Aan de orde komt de vraag of het verschil maakt of Y bewust inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van X, dan wel of Y ter zake te goeder trouw was:

“Wanneer de inbreuk op het eigendomsrecht van een ander bewust is gemaakt, bestaat inderdaad minder aanleiding om een vordering tot het ongedaan maken van deze inbreuk af te wijzen als onevenredig in de zin van art. 3:13 BW dan wanneer dezelfde inbreuk onbewust (‘per ongeluk’) is gemaakt.” (Curs. red)

Maar volgens Langemeijer helpt ook dat X niet:

“Toch leidt dit gedeelte van de klacht m.i. niet tot cassatie. In de eerste plaats sluit art. 3:13 BW niet bij voorbaat uit dat een vordering tot handhaving van het eigendomsrecht wordt aangemerkt als onevenredig hoewel de desbetreffende inbreuk bewust heeft plaatsgevonden. In de tweede plaats zou van een onbewuste inbreuk sprake kunnen zijn indien een inbreukmaker weliswaar beseft wie de eigenaar van de zaak is (en wiens toestemming nodig is om de zaak te beschilderen), maar de inbreukmaker gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat de eigenaar instemde met het aanbrengen van de schildering (art. 3:35 BW).” (Curs. red)

Het moge duidelijk zijn: (afhankelijk van de concrete omstandigheden) zal niet snel sprake zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht als de ene buurman de ‘blinde muur’ van de andere beschildert. Toen de redactie de uitspraak las, kwam de gedachte op hoe X zou hebben gehandeld als buurman Y ‘Banksy’ had gevraagd om de muur te beschilderen. Niet uit te sluiten is dat X snel tot verkoop (en sloop) van de muur had besloten; de verkoopopbrengst van een ‘Banksy’ had dan alle eventueel opborrelende inbreuk/misbruik-sentimenten waarschijnlijk snel ‘gecompenseerd’. Oja, de kwestie of X in die situatie überhaupt bevoegd zou zijn om de muur met daarop het in opdracht van Y vervaardigde muurkunstwerk te verwijderen, laten we maar rusten.

PS redactie 2020:
Op 14 december 2018 verwerpt de Hoge Raad het tegen het oordeel ingestelde cassatieberoep (ECLI:NL:HR:2018:2303).


Tags: Burenrecht
Categorieën: Rechtspraak