Gedragen als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam

De notariële practicus weet dat implicaties van het keuzemenu van de tweede afdeling van titel 6 Boek 4 BW (gevolgen van de erfopvolging) en dan met name van de tweede afdeling van die titel (aanvaarding en verwerping van nalatenschappen en van legaten) menig erfgenaam verrast. Wellicht weet de niet-notariële jurist dat je de keuze hebt om een nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen. En met wat geluk beseft die ook dat binnen ‘aanvaarden’ de optie bestaat om zuiver te aanvaarden of te aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair), art. 4:190 lid 1 BW. Iets anders is, of een erfgenaam net zo goed als u bekend is met de potentiële gevolgen van de zuivere aanvaarding voor het eigen/privé vermogen van art. 4:184 lid 2 onder a BW:

‘2. Een erfgenaam is niet verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:
a. zuiver aanvaardt, behalve voor zover de schuld niet op hem rust of hij deze geheel of gedeeltelijk niet hoeft te voldoen ingevolge artikel 194a lid 2 en onverminderd de artikelen 14 lid 3 en 87 lid 5; […]’ (curs. red.)

Schuldeisers van de nalatenschap, en dat is de ‘grote club’ van alle schuldeisers genoemd in art. 4:7 lid 1 BW, kunnen verhaal halen op de goederen van de nalatenschap. En hoewel een erfgenaam van rechtswege alleen schuldenaar wordt van/aansprakelijk wordt voor de (letter a) schulden van de overledene, zien we in art. 4:184 lid 2 aanhef en onder a BW dat als die erfgenaam zuiver aanvaardt, hij niet alleen die (letter a) schulden van de overledene, maar in principe ook de andere schulden van de nalatenschap (art. 7 lid 1 aanhef en onder b tot en met i BW) ten laste van zijn eigen vermogen moet voldoen. Dat ondubbelzinnig en zuiver aanvaarden tot verhaalsaansprakelijkheid voor het eigen vermogen leidt, is nog steeds een grote onbekende voor de gemiddelde justitiabele.

De grote valkuil voor de leek is en blijft de regel van art. 4:192 lid 1 BW:

‘1. Een erfgenaam aanvaardt de nalatenschap zuiver wanneer hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij overeenkomsten aangaat strekkende tot vervreemding of bezwaring van goederen van de nalatenschap of deze op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt. De eerste volzin is niet van toepassing indien de erfgenaam zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.’ (curs. red.)

Gelukkig is het regime verzacht met de inwerkingtreding van art. 4:194a BW op 1 september 2016 voor ‘onverwachte schulden’:

‘1. Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.’ (curs. red.)

Vandaag staan we niet stil bij de onverwachte schuld, maar bekijken we een uitspraak waarin de vraag aan de orde kwam of de erfgenaam zich had gedragen als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam. De zaak speelde bij de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2024:1877). Kort enkele feiten.

In het kader van haar echtscheiding heeft mevrouw X in 2017 advocaat A ingeschakeld. A brengt in totaal circa € 6.600 in rekening waarvoor uiteindelijk een betalingsregeling wordt afgesproken. Als X in 2021 overlijdt, staat er nog een bedrag open. Enig erfgenaam van X is haar drieëntwintigjarige dochter Y. Op 17 januari 2022 heeft de griffie van de rechtbank een akte opgemaakt waaruit blijkt dat de nalatenschap door Y aanvaard wordt onder het voorrecht van boedelbeschrijving. In maart van dat jaar ontvangt Y bericht van de griffier dat de nalatenschap dient te worden vereffend. Ook verzoekt de griffier de boedelbeschrijving binnen drie maanden ter inzage te leggen van een boedelnotaris of, indien die ontbreekt, bij de griffie. Nadat tussen november 2021 en april 2022 tussen A en Y is gecorrespondeerd over de nalatenschap, bericht Y op 14 april A dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard en bekend is met de vordering van A op X van circa € 2.700. A informeert een aantal keer bij Y naar de stand van zaken m.b.t. de nalatenschap en de op te stellen boedelbeschrijving, waarbij tevens geattendeerd wordt op de gevolgen als Y tekortschiet in haar taak als vereffenaar. Nadat de boedelbeschrijving ter inzage is gelegd, vraagt A onderliggende stukken op bij Y. En na wat correspondentie hierover stuurt Y o.m. RDW-gegevens en de IB-aangifte. Uiteindelijk vordert A betaling van haar nota, waarop Y stelt dat daartoe de middelen ontbreken.

In de vervolgens door A [eiseres] gestarte procedure tegen Y [gedaagde] komt als eerste de vraag aan bod of Y wellicht al zuiver aanvaard had vóórdat de akte van beneficiaire aanvaarding werd opgemaakt. A heeft erop gewezen dat er ten tijde van het overlijden van X twee auto’s op haar naam stonden: een Toyota Yaris en een Volkswagen Polo. A stelt dat het verkopen van de Volkswagen en het overdragen van de Toyota zonder daarvoor een vergoeding aan de boedel te betalen, moeten worden gezien als twee daden van zuivere aanvaarding.

Nadat de rechtbank meldt dat het antwoord op de vraag of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid de nalatenschap stilzwijgend (zuiver) te aanvaarden, afhangt van de omstandigheden van het geval, wordt vervolgd met:

‘4.5 Vastgesteld kan worden dat de Volkswagen juridisch gezien eigendom van X was ten tijde van haar overlijden en daarom tot haar nalatenschap behoorde. Dit betekent dat Y op 10 november 2021, dus vóór het opmaken van de akte van beneficiaire aanvaarding op 17 januari 2022, een – naar achteraf blijkt – tot de nalatenschap behorende auto heeft verkocht en geleverd aan een derde en de opbrengst daarvan zelf heeft gehouden. Een dergelijke gedraging dient in beginsel als een daad van zuivere aanvaarding te worden gekwalificeerd, nu Y daarmee als heer en meester over een tot de nalatenschap behorend goed heeft beschikt. […]’ (curs. red.)

Het lijkt er slecht uit te zien voor Y:

‘[…] Gebleken is echter van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het desondanks niet de bedoeling van Y was om de nalatenschap zuiver te aanvaarden en de schuldeisers van de nalatenschap te benadelen. Y reageerde tijdens de zitting erg verbaasd toen bleek dat de Volkswagen deel uitmaakte van de nalatenschap. Zij ging er oprecht van uit dat de Volkswagen haar auto was. Mede van belang is tevens dat Y ten tijde van het overlijden van haar moeder pas 23 jaar oud was, vrijwel direct in een juridische procedure belandde in verband met het huurrecht van de woning waar zij met haar moeder had gewoond en de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard omdat afwijzen stom voelde om te doen, zoals zij ter zitting in eigen woorden verklaarde. […]’ (curs. red.)

U voelt de conclusie van de kantonrechter vast al aankomen:

‘[…] De kantonrechter is overtuigd van haar goede trouw. Gelet op dit samenstel van omstandigheden is de conclusie dat [gedaagde] de nalatenschap met de verkoop van de Volkswagen niet (stilzwijgend) zuiver heeft aanvaard als bedoeld in artikel 4:192 lid 1 BW.’ (curs. red.)

Ook uit de overdracht van de tweede auto – de Toyota – kan volgens de kantonrechter geen zuivere aanvaarding worden afgeleid:

‘4.6 De overdracht van de Toyota heeft plaatsgevonden […] na de beneficiaire aanvaarding en tijdens de beneficiaire afwikkeling. Y heeft de waarde van de Toyota ook opgenomen als bezitting in de boedelbeschrijving en de uitdelingslijst. Partijen discussiëren weliswaar over de waarde van deze auto, maar die discussie is niet van belang voor de beoordeling of sprake is van (stilzwijgende) zuivere aanvaarding op grond van artikel 4:192 lid 1 BW. In deze omstandigheden kwalificeert de overdracht als een beheerdaad en is met deze handeling evenmin sprake van (stilzwijgende) zuivere aanvaarding. Dat Y het bedrag niet daadwerkelijk aan de boedel heeft betaald, zoals door A betoogd, maakt niet uit voor de beoordeling, omdat zij ook de enige erfgenaam was en dus uiteindelijk aan zichzelf zou betalen, terwijl het saldo van de nalatenschap hoe dan ook negatief bleef, zoals hierna zal blijken.’ (curs. red.)

Die laatste zinsnede doet in zoverre wat vreemd aan, omdat het lijkt alsof de kantonrechter er aan voorbij gaat dat de beneficiaire aanvaarding betekent dat de nalatenschap een afgescheiden vermogen vormt, ook als er maar één erfgenaam is. Wat daar verder ook van zij, nu de kantonrechter niet meegaat in de zuivere aanvaarding, legt A een volgend ijzer in het vuur en stelt dat Y tekort is geschoten in de uitoefening van haar taak als vereffenaar.

Daarmee brengt A art. 4:184 lid 2 onder b-d BW in stelling:

‘2. Een erfgenaam is niet verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:
[…]
b. de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt
c. opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers der nalatenschap onttrekt; of
d. vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.’ (curs. red.)

Uit de gecursiveerde zinsdelen blijkt dat er meer aan de hand moet zijn dan daadwerkelijk tekortschieten. Er moet verwijtbaar worden tekort geschoten. Als sprake is van het bij vergissing niet-nakomen van vereffeningsverplichtingen, of uit onwetendheid zal veelal geen sprake zijn van verwijtbaarheid. Uiteraard moet de erfgenaam ook weten dat de wettelijke vereffening van kracht is geworden. En dat is niet altijd (meteen) het geval; denk aan de situatie dat één van erfgenamen beneficiair aanvaard heeft en de andere erven daar (nog) niet van op de hoogte zijn.

Voor wat meer uitleg pakken we Breemhaar er bij (Sdu Commentaar Erfrecht, art. 4:184 BW):

‘2.2 Verwijtbaar verhinderen van betaling van schuld (lid 2 sub b)
Een erfgenaam die verhindert dat een nalatenschapsschuld wordt voldaan, wordt met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de betaling van die schuld. Het hinderen zelf is echter niet voldoende, er moet sprake zijn van verwijtbaar gedrag (Parl. Gesch. Boek 4, Vast.wet, p. 898).

2.3  Opzettelijk goederen aan nalatenschap onttrekken (lid 2 sub c)
Een erfgenaam die opzettelijk goederen van de nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere manier aan het verhaal van de nalatenschapsschuldeisers onttrekt, wordt eveneens met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de betaling van de nalatenschapsschulden. Bedrog loont niet, ook niet voor het kind dat betrokken is in de wettelijke verdeling.

2.4  Verwijtbaar tekort schietende vereffenaar (lid 2 sub d)
Als de vereffenaar in ernstige mate en verwijtbaar tekortschiet in zijn taakvervulling, is hij met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de nalatenschapsschulden. Het gaat hier om de erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard en op grond van art. 4:195 BW vereffenaar is. Een vereffenaar zal verwijtbaar tekort schieten, als hij zijn taken zoals omschreven in afd. 4.6.3 verzaakt. Denk aan het niet opstellen van de boedelbeschrijving en het niet oproepen van de schuldeisers. Perrick noemt nog als voorbeeld het nalaten in te korten op een begunstiging bij een sommenverzekering (Asser/Perrick 4, 2021/492).’ (curs. red.)

Zoals u weet, treffen we de verplichtingen van de vereffenaar niet alleen aan in afdeling 3 van titel 6 Boek 4 BW, zie bijvoorbeeld het belangrijke art. 4:199 lid 2 BW:

‘2. Wanneer een erfgenaam blijkt dat de schulden der beneficiair aanvaarde nalatenschap de baten overtreffen, doet hij hiervan ten spoedigste mededeling aan de kantonrechter.’ (curs. red.)

In een komende e-clerk bespreken we of Y uit onze casus verwijtbaar tekort is geschoten en bekijken we aan de hand van enkele andere recente uitspraken of we daar een ‘lijn’ in kunnen ontdekken.


Categorieën: Rechtspraak