De vertegenwoordigingsbevoegdheid bij de maatschap en de vennootschap onder firma

In dit artikel gaan we in op de vertegenwoordigingsbevoegdheid in het ondernemingsrecht. Zoals bekend, verschillen de regels hieromtrent naar gelang het soort onderneming waar we mee van doen hebben. Vandaag aandacht voor de vertegenwoordigingsbevoegdheid bij personenvennootschappen.

U weet dat de wetgeving over de personenvennootschappen niet op één plek is geconcentreerd. We kennen immers titel 9 van Boek 7a BW met regels voor de maatschap en het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK) met in de derde titel regels voor de vennootschap onder firma (hierna: VOF) en de commanditaire vennootschap (hierna CV). Grote gemene deler van al deze personenvennootschappen is dat het geen rechtspersonen zijn, en derhalve wat het vermogensrecht betreft niet gelijk staan aan een natuurlijk persoon. Zij kunnen dus geen zelfstandig drager zijn van rechten en plichten, zie art. 2:5 BW. De personenvennootschappen zijn contractuele samenwerkingsverbanden en als zodanig bijzondere overeenkomsten. Dit betekent dat los van de hiervan genoemde specifiek voor de personenvennootschappen geldende wetgeving, ook de regels van het algemene vermogensrecht van toepassing zijn. Kortom, ook Boek 3 BW over rechtshandelingen in het algemeen en Boek 6 BW over het overeenkomstenrecht zijn in beginsel van toepassing.

Groot verschil tussen de rechtspersoon en de personenvennootschap is dat – afgezien van de informele vereniging, art. 2:28 lid 1 BW – geen strikte voorwaarden gelden voor de wijze waarop de samenwerking wordt aangegaan. Uiteindelijk betekent dit dat de personenvennootschap zelfs mondeling kan worden aangegaan.

De maatschap is een overeenkomst waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkander te delen, zo art. 7a:1655 BW. De maatschap is de basisvariant van de personenvennootschap. De VOF en de CV zijn daaruit afgeleide varianten. Een verschil tussen de maatschap en de VOF is dat de maatschap veeleer de samenwerking van beroepsbeoefenaren op het oog heeft, en de VOF ziet op de uitoefening van een bedrijf, art. 16 WvK. De openbare maatschap en de VOF treden als zodanig – onder gemeenschappelijke naam – naar buiten.

Onder de constatering dat (het antwoord op) de vraag naar de aansprakelijkheid voor een concrete handeling van de maatschap/VOF en/of de maten/vennoten verschilt van de vraag naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van die maten/vennoten, focussen we hierna op de verschillen in vertegenwoordigingsbevoegdheid tussen de maatschap en de VOF.

Voor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de maten in een maatschap geldt art. 7a:1681 BW:

‘Het beding dat eene handeling voor rekening der maatschap is aangegaan, verbindt slechts den vennoot die dezelve aangegaan heeft, maar niet de overige, ten zij de laatstgenoemde hem daartoe volmagt hadden gegeven, of de zaak ten voordeele der maatschap gestrekt hebbe.’

De hoofdregel is helder: zonder volmacht geen binding (aan het lastige vraagstuk van gerechtvaardigd vertrouwen door een wederpartij op de (toerekenbare) schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, gaan we eenvoudigheidshalve voorbij). De wederpartij van een namens de maatschap handelende maat die wil weten of deze laatste daartoe bevoegd is, dient de volmacht te raadplegen. Hetzelfde geldt als men wil weten wat de omvang van die bevoegdheid is. Over de kenbaarheid van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, meldt Tervoort (GS Personenassociaties, 3.3.1.1):

‘[…] het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt dat ook een maatschap die een onderneming drijft in het handelsregister moet worden ingeschreven. In artikel 17 jo. artikel 19 Handelsregisterbesluit 2008 wordt bepaald dat in het handelsregister over een maatschap worden opgenomen de personalia van iedere maat, en al hetgeen de maatschapsovereenkomst bevat ter bepaling van de rechten van derden. Derden kunnen zich dus van de bevoegdheid van een maat om namens de maatschap op te treden vergewissen door het handelsregister te raadplegen.’

Voor de VOF bepaalt art. 17 WvK:

‘1 Elk der vennooten, die daarvan niet is uitgesloten, is bevoegd ten name der vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te verbinden.

2 Handelingen welke niet tot de vennootschap betrekkelijk zijn, of tot welke de vennooten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn, worden onder deze bepaling niet begrepen.’

Bij de VOF is dus iedere vennoot vertegenwoordigingsbevoegd. Deze bevoegdheid kan worden beperkt in de vennootschapsovereenkomst. Ook een algehele uitsluiting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een vennoot is toegestaan. Voor werking jegens derden, dienen de beperkingen te zijn inschreven in het handelsregister.

Gewapend met deze kennis wenden we ons tot een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (4 december 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5758) waar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een vennoot in een VOF aan de orde kwam. Kort enkele feiten. In de in 2010 notarieel verleden oprichtingsakte van de VOF stond in artikel 5, het volgende:

‘Ieder der vennoten is bevoegd voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven en ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te verbinden, een en ander echter alleen binnen de grenzen door het doel der vennootschap aangewezen.

[…]

De medewerking van beide vennoten wordt gevorderd voor:

[…]

g. het aangaan van verbintenissen, het tekenen van handelspapieren daaronder begrepen, het verrichten van duurzame investeringen en in het algemeen voor alle transakties voorzover deze een bedrag of waarde van vijfduizend euro (€ 5.000,00) te boven gaan. Transakties aangegaan binnen twee maanden met dezelfde persoon of vennootschap worden als een handeling beschouwd.’

De VOF is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en bij de bevoegdheid van de beide vennoten staat aldaar vermeld dat zij beperkt bevoegd zijn en dat de verdere opgave in het register moet worden geraadpleegd voor de beperkende bepalingen.

De VOF stelt dat een van de vennoten vanaf 2011 diverse facturen van de wederpartij/gedaagde heeft voldaan en dat die facturen de € 5.000-grens te boven gaan. De VOF meent dat het totaal door de gedaagde ontvangen bedrag ad € 7.928 op grond van onverschuldigde betaling moet worden terugbetaald. De gedaagde verweert zich met een beroep op – vereenvoudigd gesteld – onbekendheid met de beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid, gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid en rechtsverwerking.

Met het eerste verweer is de kantonrechter snel klaar:

‘4.1. Vaststaat dat er sinds de oprichting van de VOF sprake is van een beperkte bevoegdheid van de vennoten en dat dit ook vanaf 2010 kenbaar was door middel van de inschrijving daarvan in het handelsregister van de KvK. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zich (nader) te informeren over de ingeschreven gegevens. Deze informatie was immers voor haar, als aanstaande handelspartner van de VOF, van belang De aantekening in het handelsregister is nu juist voor bedoeld voor eventuele handelspartners.

Bovendien is deze informatie op eenvoudige wijze te achterhalen en is het ook geen heel bijzondere beperking die [gedaagde] niet had hoeven te verwachten. [gedaagde] kan zich er dan ook niet op beroepen dat zij hiervan niet op de hoogte was: omdat zij eenvoudig op de hoogte had kunnen zijn, komt dit in beginsel voor haar eigen risico. […]’

Van opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is, zo de kantonrechter, ook geen sprake. Daarvoor is vereist dat de andere, niet-handelende, vennoot zich heeft gedragen op een manier waaruit mag worden afgeleid dat de handelende vennoot bevoegd was om namens de VOF te handelen. En dit dan ondanks het feit dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid werd overschreden. Daarvan was volgens de kantonrechter in casu geen sprake.

Het beroep op rechtsverwerking onderbouwt de gedaagde door te wijzen op het tijdsverloop sinds de ontvangst van de facturen en de betaling daarvan. De VOF heeft volgens de gedaagde daardoor het vertrouwen gewekt dat de VOF akkoord was met de facturen en dat de VOF een eventuele aanspraak in verband met die facturen niet meer geldend zou maken.

De kantonrechter deelt die opvatting niet:

‘Enkel tijdsverloop levert echter geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten gesteld, anders dan het tijdsverloop, die het beroep op rechtsverwerking onderbouwen. Voor zover [gedaagde] in dit verband heeft verwezen naar de volgens haar door de [handelende vennoot] opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid (waar het vertrouwen van [gedaagde] op is gebaseerd), verwijst de kantonrechter naar […]. Daar is al geoordeeld dat de door de [handelende vennoot] opgewekte schijn de VOF niet kan binden. Dat kan in het kader van het beroep op rechtsverwerking om dezelfde reden geen rol spelen.’

De gedaagde moet hetgeen is betaald op de facturen terugbetalen. Wellicht dat u zich in dat kader afvraagt hoeveel moet worden terugbetaald. Is de VOF wellicht gebonden tot € 5.000? De handelende vennoot was immers slechts onbevoegd voor het meerdere, oftewel € 2.928. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend: reeds lang geleden heeft de Hoge Raad (13 juni 1958, NJ 1958, 352) bepaald dat een vennoot, die namens de vennootschap een transactie aangaat waarmee een bedrag is gemoeid dat de gepubliceerde limiet te boven gaat, de vennootschap ook niet verbindt voor het mindere waartoe hij wel bevoegd was.

Voorgaande illustreert fraai nut, noodzaak en belang bij de VOF van de inschrijving in handelsregister van afspraken die de op de wet gebaseerde vertegenwoordigingsbevoegdheid beperken. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor de maatschap, maar dan voor het belang van publicatie van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging sec en de daarbij aangebrachte beperkingen.


Tags: maatschap vof
Categorieën: Rechtspraak