In het vorige artikel hebben we kort besproken welke keuzes een erfgenaam heeft ten aanzien van het aanvaarden en verwerpen van een nalatenschap. We stonden stil bij het feit dat een ondubbelzinnig en zuiver aanvaard hebbende erfgenaam in beginsel verplicht is om een schuld van de nalatenschap ten laste van zijn eigen vermogen te voldoen, art. 4:184 lid 2 onder a BW. En dat zo’n aanvaarding dus tot verhaalsaansprakelijkheid voor het eigen vermogen leidt. We wezen ook op het bekende art. art. 4:192 lid 1 BW en de regel dat je ook zuiver aanvaardt als je je ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt alsmede op het sinds 1 september 2016 geldende regime voor ‘onverwachte’ schulden, art. 4:194a BW.
Dit alles concretiseerden we in een uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2024:1877) waarin de vraag speelde of de erfgenaam zich had gedragen als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam. U weet het misschien nog wel: erflaatster had voor haar scheidingsprocedure een advocaat [A] ingeschakeld die stelde dat Y – de dochter/enig erfgenaam van erflaatster – zuiver had aanvaard door een auto op haar eigen naam te zetten en een andere over te dragen. Dit alles had plaatsgevonden vóórdat Y een verklaring van beneficiaire aanvaarding had afgelegd. Volgens A zou Y daarom het nog openstaande deel van diens nota moeten betalen.
We zagen dat volgens de kantonrechter de overdracht van een auto in beginsel als een daad van zuivere aanvaarding dient te worden gekwalificeerd. Toch bleek dat de kantonrechter soepel was en anders oordeelde. Reden was dat uit de feiten en omstandigheden bleek dat het niet de bedoeling van Y was om de nalatenschap zuiver te aanvaarden. Ook was er geen intentie om de schuldeisers van de nalatenschap te benadelen. De kantonrechter liet meewegen dat Y pas 23 jaar oud was, en vrijwel direct in een juridische procedure belandde in verband met het huurrecht van de woning waar zij met haar moeder had gewoond. Ook in de overdracht van de tweede auto kon volgens de kantonrechter geen zuivere aanvaarding worden gezien. Bij dit oordeel speelde mee dat Y de waarde van die auto had opgenomen als bezitting in de boedelbeschrijving en de uitdelingslijst. Daarbij was zelfs niet fataal dat Y de waarde niet daadwerkelijk naar de boedelrekening had geboekt, omdat – zo de kantonrechter – Y enig erfgenaam was.
A had echter nog een ijzer in het vuur en stelde dat Y tekort was geschoten in de uitoefening van haar taak als vereffenaar, art. 4:184 lid 2 onder b-d BW:
‘2. Een erfgenaam is niet verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:
[…]
a. de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt;
b. opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers der nalatenschap onttrekt; o
c. vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.’ (curs. red.)
Naar aanleiding van de gecursiveerde zinsdelen concludeerden we dat er meer aan de hand moet zijn dan een ‘enkel’ tekortschieten, er moet immers verwijtbaar zijn tekort geschoten. Bij het bij een vergissing of het uit onwetendheid niet-nakomen van vereffeningsverplichtingen, zal veelal geen sprake zijn van verwijtbaarheid.
Daarmee is de terugblik op de vorige e-clerk afgerond en gaan we bekijken of in onze casus sprake was van verwijtbaar tekortschieten.
Advocaat A meent dat Y onvoldoende voortvarend de boedelbeschrijving had opgemaakt/de vereffening heeft afgewikkeld. Ook zou Y haar informatieverplichting hebben geschonden en de schuldeisers van de nalatenschap, waaronder A, hebben benadeeld door de waarde van de ene auto buiten beschouwing te laten bij de boedelbeschrijving en andere op een te laag bedrag te waarderen. Y verklaart dat zij, voor zover zij weet, wel degelijk aan al haar verplichtingen als vereffenaar heeft voldaan. Ze geeft toe dat ze achteraf gezien, soms sneller had kunnen reageren op de verzoeken van A en misschien eerder tot actie had kunnen overgaan, maar heeft in de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeerde alles naar eer en geweten afgehandeld.
De kantonrechter begint met uitleg over doel en strekking van art. 4:184 lid 2 onder d BW:
‘4.10 Vooropgesteld moet worden dat niet licht tot de in artikel 4:184 lid 2 sub d BW bedoelde persoonlijke aansprakelijkheid bij een feitelijke tekortkoming mag worden geconcludeerd. Behalve dat sprake moet zijn van ernstig tekortschieten, moet het tekortschieten aan de vereffenaar verwijtbaar zijn. Het doel van de vereffening is om de positie van de schuldeisers te beschermen en ervoor te zorgen dat de schuldeisers zoveel mogelijk worden voldaan. Aan de ene kant kan van een vereffenaar-erfgenaam verlangd worden dat zij nagaat wat haar rol als vereffenaar meebrengt en welke taken zij moet uitvoeren, maar aan de andere kant mogen aan een vereffenaar-erfgenaam als Y, een niet-professional, geen te hoge eisen worden gesteld en kan niet verwacht worden dat zij op de hoogte is van alle verplichtingen die met de rol van vereffenaar gepaard gaan. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig tekortschieten, dient ook te worden betrokken wat de gevolgen van het tekortschieten voor de omvang van de boedel zijn geweest.’ (curs. red.)
De kantonrechter constateert vervolgens dat er inderdaad sprake was feitelijke tekortkomingen, maar dat de ernst van die tekortkomingen of het verwijt dat Y hiervoor gemaakt kan worden niet dusdanig ernstig is dat zij persoonlijk aansprakelijk is. De kantonrechter meent dat Y inderdaad wat sneller had kunnen handelen, maar verwijst naar de omstandigheden als haar jeugdige leeftijd, het feit dat ze geen professionele vereffenaar is, dat ze 40 uur per week werkt en verzeild was geraakt in een procedure tegen de verhuurder van de woning. Er was, zo de kantonrechter, bij dit alles geen sprake van een poging tot benadeling van schuldeisers en ook was de boedel niet benadeeld.
Over de transacties met de auto’s overweegt de kantonrechter:
‘4.13 Dat Y de waarde van de Volkswagen buiten beschouwing heeft gelaten bij de afwikkeling is weliswaar ook een feitelijke tekortkoming, maar kan haar in de gegeven omstandigheden niet worden verweten. Y wist niet dat de Volkswagen tot de nalatenschap behoorde en heeft daarom ook niet met de schuldeisers van de nalatenschap overlegd over de verkoop van die auto. De kantonrechter acht deze tekortkoming niet ernstig, omdat dit geen benadeling van de boedel tot gevolg heeft gehad, zoals hierna in rechtsoverweging 4.14. zal blijken.’ (curs. red.)
En:
‘4.14 […] Als al zou worden aangenomen dat Y de Toyota op een te laag bedrag heeft gewaardeerd, hetgeen zij betwist, dan kan haar daarvan in de gegeven omstandigheden geen verwijt worden gemaakt. Bovendien heeft Y er terecht op gewezen dat een eventueel te lage waarde van de Toyota en het buiten beschouwing laten van de waarde van de Volkswagen uiteindelijk geen benadeling van de boedel tot gevolg hebben gehad. […] . Aangezien niet in geschil is tussen partijen dat de schulden van de nalatenschap ruim € 15.000 behelzen, betekent dit dat ook indien voor de Toyota de (beduidend hogere) waarde in aanmerking zou worden genomen waarvan A uitgaat […] en de opbrengst van de Volkswagen […] zou worden meegenomen, er alsnog een negatieve boedel zou zijn.’ (curs. red.)
Wat kunnen we uit dit alles afleiden? Allereerst dat voorkomen beter is dan genezen: dochter Y had wellicht veel proces-ellende kunnen voorkomen als sneller beneficiair was aanvaard. Én in ieder geval als was gewacht met het verrichten van handelingen m.b.t. de auto’s totdat die beneficiaire aanvaarding rond was. En uiteraard was het niet handig om de verkoopopbrengst van de auto niet (direct) op de ervenrekening te storten. Het is ook geruststellend om te zien dat niet alle gedragingen tot zuiver aanvaarden leiden en dat niet elke tekortkoming van de amateur-erfgenaam/vereffenaar verwijtbaar is. De kantonrechter heeft vooral oog voor de moeilijke situatie waarin de jonge erfgename was verzeild en het feit dat er geen (opzet tot) benadeling was. Al met al een mooi afgewogen oordeel waarmee deze kantonrechter wat ons betreft het predicaat ‘redelijke rechter’ verdient.
Omdat één zwaluw nog geen zomer maakt, is het goed om te weten dat er meer van dergelijke uitspraken zijn. Zo was er recent een zaak die speelde bij de kantonrechter Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2024:2001). Verkort enkele feiten. Erflater A was aansprakelijk voor de terugbetaling van een bedrag ad € 65.000 aan stichting Y. Diens erfgenaam, B, heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Tot de nalatenschap behoort een woning die met een tweetal hypotheken is bezwaard en uiteindelijk executoriaal is verkocht.
Schuldeiser Y stelt dat B de woning niet snel genoeg te gelde heeft gemaakt. Y heeft twee potentiële kopers aangedragen waardoor executie had kunnen worden voorkomen. Omdat de overwegingen van deze kantonrechter lezen als een ‘handboek verwijtbaar art. 4:184 BW-gedrag’, citeren we uitgebreid:
‘5.4. Uit de parlementaire toelichting op artikel 4:184 lid 2, sub d, BW blijkt dat het niet naleven van de verplichtingen van de artikelen 4:211 en 4:215 BW enkel als gevolg van een vergissing of onwetendheid niet tot persoonlijke aansprakelijkheid leidt. Uit hetgeen hierover in de parlementaire toelichting is opgenomen volgt dat niet licht tot deze persoonlijke aansprakelijkheid mag worden geconcludeerd:
‘De toevoeging [dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, rb] dient dus om te verduidelijken dat een feitelijke tekortkoming van een beneficiaire erfgenaam in zijn taak als vereffenaar, hoe ingrijpend ook, op zichzelf de sanctie van persoonlijke aansprakelijkheid niet rechtvaardigt; ()’
Is B in ernstige mate te kort geschoten en kan haar daarvan een verwijt worden gemaakt?’ (curs. red.)
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend:
‘5.5. […] De ernst van de tekortkoming en het verwijt dat B daarvan kan worden gemaakt zijn niet zodanig dat zij hier persoonlijk aansprakelijk voor is. Enerzijds geldt dat van een vereffenaar-erfgenaam verlangd kan worden dat zij nagaat wat haar rol als vereffenaar meebrengt en welke taken zij moet uitvoeren. Aangezien de vorderingen van de hypotheekverstrekkers en de stichting alleen voldaan konden worden door de woning te verkopen, mocht van B als vereffenaar in beginsel verwacht worden dat zij het nodige zou ondernemen om de woning met inachtneming van de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap te verkopen. Anderzijds mogen geen te hoge eisen worden gesteld aan een niet professionele vereffenaar-erfgenaam als B en kan niet verwacht worden dat zij op de hoogte is van alle verplichtingen die met de rol van vereffenaar gepaard gaan.’ (curs. red.)
Dit alles concretiserend t.a.v. de vermeende trage verkoop:
‘5.6. Het enkele te lang wachten met het onderhands verkopen van de woning en het uitkeren van de verkoopopbrengst acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden onvoldoende om te oordelen dat B in ernstige mate is tekortgeschoten en haar daarvan een verwijt treft. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is dat het niet tijdig onderhands verkopen van de woning is ingegeven door een poging tot benadeling van de stichting of tot bevoordeling van B. Daarentegen heeft B geprobeerd de vordering van de stichting uit haar eigen middelen te voldoen. Het feit dat ze daar op het laatste moment, nadat haar was afgeraden dit te doen, van heeft afgezien kan niet aan haar worden tegengeworpen.’ (curs. red.)
Bovendien was sprake van (extra) bijzondere omstandigheden:
‘5.7. B heeft gesteld, en dat is niet weersproken, dat haar omgeving haar heeft afgeraden om zelf vordering van de stichting te voldoen aangezien zij anders zelf risico’s zou lopen. Dit kwam door de eveneens onweersproken verdachte omstandigheden waaronder erflater om het leven is gekomen en de malafide personen waarmee hij in de laatste fase van zijn leven te maken had. B kon daardoor niet overzien in wat voor wespennest zij zich zou begeven en wie zich nog meer als schuldeisers van de nalatenschap zouden kunnen melden. Wat betreft de vereffening geldt dat B er op vertrouwde dat X, die zij daarvoor gemachtigd had, de vereffening voor zijn rekening zou nemen. […]’ (curs. red.)
Ook is onduidelijk is of de verzoeken om de woning onderhands te verkopen B hebben bereikt. Onder al deze omstandigheden acht de rechtbank het begrijpelijk dat B de woning niet eerder zelf onderhands heeft verkocht en de verkoopopbrengst niet direct aan de stichting heeft uitgekeerd.
Hoewel het strikt de hand houden aan de vereffeningsvoorschriften de koninklijke route is en dus de voorkeur verdient, komt uit beide uitspraken naar voren dat de verwijtbaarheidssoep niet zo heet wordt gegeten als de schuldeisers wel zouden willen; de zwaarte van de overtreding wordt afgezet tegen de zware gevolgen van het intreden van de aansprakelijkheidssanctie. Ook is helder dat de verzachtingen enkel gelden voor de niet-professional die aan het vereffenen gaat.
Categorieën: Rechtspraak