In deze bijdrage staan we stil bij (een van) de voorschriften waar een curator zich aan moet houden bij de behartiging van de belangen van een onder curatele gesteld persoon. Aanleiding is een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:3709).
Zoals gebruikelijk krijgt u voordat we de casus induiken, weer eerst wat algemeen juridische achtergrondinformatie.
Sommige personen hebben extra juridische bescherming nodig. Die bescherming biedt onder meer Boek 1 BW. Denk bijvoorbeeld aan de uitgebreide regeling omtrent de positie van de minderjarige van art. 1:233 e.v. BW. En voor de meerderjarigen die extra bescherming nodig hebben, kent Boek 1 BW de rechtsfiguren curatele (art. 1:378 e.v. BW), onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (art. 1:431 e.v. BW) en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen (art. 1:450 e.v. BW). Hoewel deze maatregelen specifiek zien op de bescherming van personen, mag men er niet te snel op terugvallen. Vooraleer curatele of bewind worden verzocht, moet zijn bekeken of het algemene vermogensrecht geen minder ingrijpende uitkomst biedt. Dit laatste volgt uit de proportionaliteitseis van art. 12 lid 4 VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap:
‘4. De Staten […] waarborgen dat alle maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid, voorzien in passende en doeltreffende waarborgen in overeenstemming met het internationale recht inzake de mensenrechten om misbruik te voorkomen. Deze waarborgen dienen te verzekeren dat maatregelen […] proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de persoon in kwestie, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie. […]’ (Curs. red)
Vereenvoudigd gesteld, mogen beschermingsmaatregelen niet worden misbruikt en kan Boek 1 BW pas van stal worden gehaald als minder ingrijpende maatregelen niet voldoen. Minder ingrijpend zijn bijvoorbeeld de mogelijkheden tot belangenbehartiging op grond van een volmacht/levenstestament (art. 3:60 e.v. BW), een opdracht/lastgeving (art. 7:400 e.v. BW/art. 7:414 e.v. BW) en zaakwaarneming (art. 6:198 e.v.).
Is Boek 1 BW toch nodig, probeer dan eerst de lichte en pas daarna de zware beschermingsmaatregel. Ga van mentorschap naar/al dan niet in combinatie met bewind, en val pas daarna terug op curatele. Een en ander is in 2014 (toen curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap ingrijpend zijn gewijzigd) vastgelegd in bijvoorbeeld art. 1:378 lid 1 BW:
‘1 Een meerderjarige kan door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd. (Curs. red)
U ziet, in de criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of curatele wordt opgelegd, is dus voldaan aan de proportionaliteitseis van het VN-Verdrag. Maar is het voorkomen van misbruik geregeld? Zoals u weet, is een onder curatele gestelde persoon onbekwaam om rechtshandelingen te verrichten. Althans, voor zover de wet niet anders bepaalt. Een voorbeeld van dit laatste is de testeerbevoegdheid van een onder curatele gesteld persoon, art. 4:55 BW:
‘1 Behalve zij die handelingsbekwaam zijn, kunnen […] zij die op een andere grond dan wegens hun lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen maken.
2 Hij die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, kan slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen maken. De kantonrechter kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.’ (Curs. red)
Maar goed, in beginsel is de onder curatele gestelde handelingsonbekwaam. Om deel te kunnen nemen aan het rechtsverkeer heeft hij dus een vertegenwoordiger – de curator – nodig. Voor de ‘spelregels’ hierover – het bewind van de curator – moeten we te rade gaan bij de regels over het bewind van een voogd, zo art. 1:386 lid 1 BW. Het bewind van de voogd is geregeld in art. 1:337 e.v. BW. Een cruciale bepaling is art. 1:345 BW op grond waarvan de voogd/curator voor een aantal handelingen machtiging van de kantonrechter nodig heeft. Deze is onder meer vereist voor het aangaan van overeenkomsten strekkende tot het beschikken over goederen van de minderjarige/onder curatele gestelde alsmede voor het namens deze aannemen van een erfstelling, legaat of gift waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden. De zonder rechterlijke machtiging verrichte handeling is geldig, maar kan onder omstandigheden worden vernietigd, art. 1:347 BW.
Daarmee zijn we aanbeland bij de zaak die speelde bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. Verkort enkele feiten. In 1986 is X onder curatele gesteld. Aanvankelijk was één van de ouders de curator, maar in 2007 werd die op eigen verzoek ontslagen en is een zus van X, mevrouw Y benoemd tot curator. De ouders van X zijn in 2006 en 2015 overleden. In diens testament had ouder 1 het erfdeel van X onder testamentair bewind gesteld. Ouder 2 had in plaats van een erfdeel aan X het vruchtgebruik gelegateerd van een bedrag in geld ter grootte van diens legitieme portie en vervolgens een testamentair bewind ingesteld over dit vruchtgebruik. In beide gevallen was zus Y de bewindvoerster. Zus Y was ook in beide nalatenschappen (mede)erfgenaam.
In 2017 heeft de kantonrechter de curatele opgeheven onder het gelijktijdig instellen van een bewind en mentorschap. Hoewel dit niet uit de uitspraak blijkt, is zeer wel denkbaar dat de rechter de curatele een te ingrijpende maatregel vond en deze – in lijn met het sinds 2014 expliciet geldende proportionaliteitsbeginsel en art. 1:385 lid 2 BW respectievelijk art. 1:389 lid 2 BW – daarom ‘omzet’ in een gecombineerd bewind/mentorschap. In plaats mevrouw Y is een accountantskantoor aangesteld als bewindvoerder, zus Y is (uiteindelijk) tot mentor benoemd.
Zus Y gaat in beroep tegen de benoeming van de accountant tot bewindvoerder.
Naar het oordeel van het Hof Arnhem-Leeuwarden was er sprake van gewichtige redenen voor het ontslag van mevrouw Y als curator. Zo bleek dat Y sinds ze was benoemd geen rekening en verantwoording had afgelegd. Maar er was meer:
‘5.3 […] Daarnaast is gebleken dat de nalatenschappen van de ouders van de rechthebbende zijn afgewikkeld en dat [zus Y] ten aanzien van de rechten die de rechthebbende ten aanzien van deze nalatenschappen kon doen gelden niet de benodigde machtigingen van de kantonrechter heeft gevraagd.’ (Curs. red)
Zoals we daarnet hebben gezien, heeft een curator voor beschikkingshandelingen machtiging nodig van de kantonrechter.
‘[…] Zo heeft zij kennelijk namens de rechthebbende berust in de schending van zijn legitieme portie in de nalatenschap van zijn moeder zonder de daarvoor benodigde machtiging van de kantonrechter te vragen. […]’ (Curs. red)
In de lijn met het arrest van de Hoge Raad van 9 september 1988 (Erven Van der Kammen) is de berusting in de schending van de legitieme een beschikkingshandeling. Bovendien had zus Y bij het berusten ‘2 petten’ op:
‘[…] Bij de afwikkeling van die nalatenschappen was [verzoekster] niet alleen als curator van de rechthebbende betrokken, maar ook zelf als erfgename. Haar eigen belangen als erfgename waren strijdig met de belangen van de rechthebbende die zij als curator diende te behartigen. […]’ (Curs. red)
Zus Y had verder ook nog het vermogen belegd zonder machtiging van de kantonrechter, te veel beloningskosten in rekening gebracht en uitgaven gedaan, ook dit alles zonder de vereiste machtiging. Daarmee is zus Y:
‘[…] naar het oordeel van het hof ernstig tekortgeschoten in haar taken en verantwoordelijkheden als curator. […]’ (Curs. red)
Zus Y ‘claimt’ onwetendheid ter zake van alle voorschriften waar ze zich als curator aan had moeten houden, maar dat is in de visie van het hof een omstandigheid die voor haar risico komt.
Het slotoordeel luidt dan ook:
‘[…] Het tekortschieten van [verzoekster] als curator gedurende een zeer lange periode maakt dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat [verzoekster] thans wel in staat is de taken en verantwoordelijkheden als bewindvoerder naar behoren te vervullen, zodat er gegronde redenen zijn die zich tegen haar benoeming als bewindvoerder verzetten. Het hof betrekt hierbij dat sprake is van een aanzienlijk vermogen van de rechthebbende en dat er naast het meerderjarigenbewind ook testamentair bewinden zijn, met elk een eigen (wettelijk) regiem. […]’ (Curs. red)
Tot slot merkt het hof terloops op dat het ervan overtuigd is dat zus Y altijd het belang van X voor ogen heeft gehad, maar dat dit aan het oordeel omtrent haar geschiktheid niet af doet.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden legt, zelfs in deze ‘familiesetting’, de lat voor ‘behoorlijk curatorschap’ hoog. Dat een familielid-curator niet alle regels even goed kent en toepast, komt voor diens risico. In dit geval is de sanctie ‘slechts’ ontslag, en blijkt uit niets dat een actie tot schadevergoeding wegens slecht bewind is ingesteld. Daarmee is niet gezegd dat daar in andere omstandigheden c.q. een andere zaak geen grond voor zou zijn. Duidelijk is dat de particulier ‘zelfdoenende’ curator/bewindvoerder waar mogelijk dient te worden gewaarschuwd, voorgelicht en begeleid. En dat is een kolfje naar de hand van de notaris (en diens medewerkers).
Categorieën: Rechtspraak