In de e-clerk van juni van dit jaar hebben we aandacht besteed aan de gevolgen van het niet correct naleven van de vereffeningsregels door de erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard. Die vereffeningsregels zijn het onderwerp van deze e-clerk.
Laten we voor het leesgemak de tekst van art. 4:202 BW er even bij pakken:
‘1 Een nalatenschap wordt, behoudens het in artikel 221 bepaalde, overeenkomstig de in deze afdeling gegeven voorschriften vereffend:
a. wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen; geschillen dienaangaande worden door de kantonrechter beslist;
b. wanneer de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd.
2. Indien het saldo van de nalatenschap positief is kan de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard de kantonrechter verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet.
3. Een nalatenschap die overeenkomstig artikel 13 is verdeeld, wordt in afwijking van lid 1 onder a slechts vereffend volgens de wet wanneer de echtgenoot van de erflater haar beneficiair heeft aanvaard.’ (curs. red.)
In het eerste lid staat de regel dat een nalatenschap wordt vereffend als deze door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard (a), of de rechter een vereffenaar heeft benoemd (b). En in lid 1 onder a en de leden 2 en 3 zien we de bekende uitzonderingen:
I. Er is een (tot) voldoening van opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur in functie die kan aantonen dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om de schulden te voldoen;
II. De wettelijke vertegenwoordiger van de erfgenaam die namens de erfgenaam beneficiair aanvaard heeft (zie art. 4:193 BW), verzoekt de kantonrechter om ontheffing, en krijgt die ook;
III. De wettelijke verdeling is van kracht en de erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard, is niet de langstlevende echtgenoot.
Prettig van de onder I en III genoemde uitzonderingen is dat die van rechtswege werken, en dat onder de onder II genoemde situatie ook de casus valt dat de wettelijke vertegenwoordiger niet expliciet (in naam van de erfgenaam) beneficiair heeft aanvaard, maar dat dit ‘dankzij’ de regel van art. 4:193 lid 2 BW is gebeurd. Zoals u wellicht weet, is er enige onduidelijkheid over de vraag of de meerderjarigen- beschermingsbewindvoerder (titel 19 Boek 1 BW) ook een wettelijke vertegenwoordiger is als bedoeld in art. 4:193 BW.
De kwestie is relevant vanwege de mogelijke samenloop tussen art. 1:441 lid 5 (en lid 2) BW (taken bewindvoerder bij opgekomen nalatenschap) en art. 4:193 BW (termijn voor wettelijke vertegenwoordiger inzake beneficiaire aanvaarding of verwerping van nalatenschap). Binnenkort zal de Hoge Raad hierover duidelijkheid verschaffen. Omdat het een interessant vraagstuk betreft, geven we hier toch even de essentie van het advies van de A-G bij de Hoge Raad weer (ECLI:NL:PHR:2024:862). Als eerste een passage waaruit het belang van de kwestie voor de ‘aanvaardingspraktijk’ blijkt:
‘1.3 Titel 1.19 BW bevat bepalingen met betrekking tot de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Art. 1:441 lid 5 BW bepaalt dat de bewindvoerder, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd is om een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Voor de verwerping van een nalatenschap kent Titel 1.19 BW geen afzonderlijke regeling. In de literatuur wordt algemeen aangenomen dat de verwerping van een nalatenschap een beschikkingshandeling is die valt onder het bereik van art. 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW. De bewindvoerder behoeft voor deze handeling toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Als wordt aangenomen dat de verwerping van een nalatenschap een beschikkingshandeling is, kan ook de rechthebbende verwerpen, zij het met medewerking van de bewindvoerder of met vervangende machtiging van de kantonrechter (art. 1:438 lid 2 BW).’ (curs. red.)
Om te vervolgen met de uitleg over de verschillen tussen art. 1:431 BW en art. 4:193 lid 1 BW:
‘1.4 Op grond van de wet heeft de bewindvoerder die is benoemd op grond van art. 1:431 BW met betrekking tot nalatenschappen die onder het bewindsvermogen vallen derhalve ruimere keuzemogelijkheden dan de wettelijke vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW, waarbij de rechthebbende soms een beslissende stem heeft (te weten in de situatie dat de bewindvoerder de nalatenschap zuiver wenst te aanvaarden en de rechthebbende niet). Een ander verschil tussen art. 1:441 BW en art. 4:193 lid 1 BW is dat eerstgenoemde bepaling geen termijnen bevat en art. 4:193 lid 1 BW wel. Het gevolg van het laten verstrijken van die termijn door de wettelijke vertegenwoordiger is dat de nalatenschap geldt als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. (curs. red.)
En hoe kunnen we de kwestie volgens de A-G het beste aanvliegen:
‘1.5 Ik betoog dat in de samenloop van art. 1:441, leden 2 en 5, BW met art. 4:193 BW het beste kan worden voorzien door de bewindvoerder de hem in art. 1:441 BW gegeven bevoegdheden te laten uitoefenen binnen de door art. 4:193 BW gestelde termijn van drie maanden, welke termijn eventueel door de kantonrechter kan worden verlengd. Binnen deze termijn kan de bewindvoerder de aan de rechthebbende toekomende nalatenschap (i) beneficiair aanvaarden (art. 1:441 lid 5 BW), (ii) met toestemming van de rechthebbende zuiver aanvaarden (art. 1:441 lid 5 BW), of (iii) met toestemming van de rechthebbende verwerpen (art. 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW). Indien de bewindvoerder niet binnen de door art. 4:193 BW gestelde termijn een keuze maakt, geldt de nalatenschap na het verstrijken daarvan als door de rechthebbende beneficiair aanvaard.’ (curs. red.)
En:
‘1.6 Voor het geval de rechthebbende en de bewindvoerder van mening verschillen over de vraag of de nalatenschap moet worden verworpen, geldt in mijn visie het volgende. Als de bewindvoerder of de rechthebbende binnen de door art. 4:193 lid 1 BW gestelde, eventueel door de kantonrechter te verlengen termijn van drie maanden bij de kantonrechter een verzoek indient op de voet van art. 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW respectievelijk art. 1:438 lid 2 BW om hem te machtigen de nalatenschap te verwerpen, wordt de lopende termijn voor het afleggen van een verklaring van rechtswege geschorst vanaf de dag van ontvangst van het verzoekschrift. Mocht de kantonrechter het verzoek tot afgifte van een vervangende machtiging tot verwerping toewijzen, dan wordt de beschikking van de kantonrechter aangemerkt als een (vervangende) verklaring tot verwerping van de nalatenschap. Op deze manier wordt namelijk voorkomen dat het in art. 4:193 lid 2 BW genoemde gevolg, beneficiaire aanvaarding, intreedt indien de bewindvoerder nalaat om na de beslissing van de kantonrechter tijdig binnen de resterende termijn een verklaring van verwerping af te leggen. Als de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder of de rechthebbende afwijst, dient de beschikking te worden aangemerkt als een (vervangende) verklaring tot beneficiaire aanvaarding.’ (curs. red.)
Aan de vereffeningsprocedure en zaken als ‘wanneer is sprake van ruimschoots toereikende goederen’ en ‘aan welke voorwaarden toetst de kantonrechter het ontheffingsverzoek van de wettelijke vertegenwoordiger’ besteden we nu geen aandacht. Deze editie van de e-clerk komt een aantal uitspraken aan bod over de vereffening en de negatieve/onbeheerde nalatenschap waarvan het nuttig kan zijn dat de notariële practicus er kennis van neemt.
De eerste uitspraak is van de rechtbank Noord Holland (25 juli 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:7657). In deze zaak is de nalatenschap van de in 2020 overleden erflaatster door de erfgenaam beneficiair aanvaard. Kennelijk deed geen van de gronden van art. 4:202 BW zich voor want de vereffening was in werking getreden. Vervolgens is door de erfgenaam/vereffenaar (pas) in maart 2024 een boedelbeschrijving ingediend. Daarbij is gemeld dat de nalatenschap negatief is, art. 4:199 lid 2 BW. In reactie hierop heeft de rechtbank aan de erfgenaam doorgegeven dat die boedelbeschrijving op de griffie ter inzage is gelegd en dat (ondanks de negatieve boedel) de lichte vereffening van toepassing is.
Een maand later berichten drie schuldeisers de kantonrechter dat zij de boedelbeschrijving hebben ingezien en daartegen bezwaar maken omdat ze onregelmatigheden hebben geconstateerd. Naar aanleiding hiervan vraagt de kantonrechter aan de erfgenaam/vereffenaar om een reactie c.q. het toesturen van nadere gegevens. Ook na rappel blijft een reactie uit en dus gaat de kantonrechter er ambtshalve toe over om de aanvankelijk lichte vereffening te verzwaren: de kantonrechter legt aan de erfgenaam/vereffenaar extra verplichtingen op. De kantonrechter gebruikt de bevoegdheid van lid 1 van artikel 4:221 BW en bepaalt dat de in de artikelen 4:214 lid 1 en 5 BW en 4:218 BW omschreven verplichtingen komen te rusten op de erfgenaam/vereffenaar.
De vereffening is dus verzwaard met de verplichtingen tot het oproepen van de schuldeisers om hun vorderingen bij de vereffenaars dan wel de boedelnotaris – indien aanwezig – in te dienen. Ook moet zo spoedig mogelijk worden overgegaan tot het neerleggen van een lijst van erkende en betwiste vorderingen en aanspraken op voorrang. Die lijst moet (ter inzage van de erfgenamen, de legatarissen en allen die zich als schuldeiser hebben aangemeld) worden neergelegd bij de boedelnotaris, of bij gebreke daarvan bij de griffie van de rechtbank; ook moet de vereffenaar de zojuist genoemde partijen/belanghebbenden daarvan in kennis te stellen. De vereffenaar moet verder een rekening en verantwoording en uitdelingslijst zoals bepaald in artikel 4:218 BW neerleggen. De kantonrechter geeft aan dat de vereffenaar de openlijke oproep en openlijke bekendmaking kan beperken tot plaatsing in de digitale Staatscourant. Tja, een duidelijk geval van een (toch niet al te vlotte) vereffenaar die om z’n loontje komt.
De tweede uitspraak is gegeven door de rechtbank Zeeland-West-Brabant (24 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5115). In deze casus werd conform art. 4:193 BW door de wettelijke vertegenwoordiger machtiging gevraagd om namens de minderjarige erfgenaam de nalatenschap te verwerpen. Zoals u weet, is het uitgangspunt van de ‘Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter’ hierbij:
‘[…] dat het verzoek tot verwerping van een nalatenschap op basis van dit artikel enkel wordt toegewezen indien sprake is van een negatieve nalatenschap. Het verzoek dient daarom altijd voorzien te zijn van een boedelbeschrijving of vermogensoverzicht.’ (curs. red)
En:
‘In uitzonderlijke gevallen kan het belang van de minderjarige ertoe nopen dat het verzoek ook wordt toegewezen indien sprake is van een positieve nalatenschap of indien de omvang van de nalatenschap onbekend is. De wettelijk vertegenwoordiger dient zijn verzoek dan deugdelijk te motiveren en te onderbouwen en (zoveel mogelijk) te voorzien van een boedelbeschrijving of een vermogensoverzicht dan wel informatie omtrent de omvang van de nalatenschap.’ (curs. red)
Gelet hierop wordt de gevraagde machtiging logischerwijs geweigerd nu er geen informatie was verstrekt waaruit blijkt van een negatieve nalatenschap. Dit ondanks herhaald verzoek tot het overleggen/opsturen van stukken.
Dat het ook anders kan blijkt uit de derde zaak. In een op het oog vergelijkbare casus werd op dezelfde dag door dezelfde rechtbank en dezelfde kantonrechter (ECLI:NL:RBZWB:2024:5113) uitspraak gedaan waarbij deze laatste laat zien uit het juiste creatieve juridische hout te zijn gesneden. Ook in deze casus werd namens de minderjarige machtiging tot verwerping verzocht. Maar de wettelijke vertegenwoordiger is kennelijk wat uitgebreider geweest bij de motivering van het verzoek dan die van de tweede zaak. Zij meldt dat zij al 35 jaar geen contact heeft met erflaatster en daarom niet in staat is een boedelbeschrijving op te maken. De omvang van de boedel is dus nog onbekend en daarmee staat dus ook in deze zaak niet vast of de minderjarige belang (als bedoeld in de handleiding) heeft bij verwerping. De kantonrechter kan dan ook niet anders dan de gevraagde machtiging (vooralsnog) te weigeren.
Hoewel dit niet expliciet in de uitspraak is vermeld, lezen we tussen de regels door dat – kennelijk/wellicht mede veroorzaakt door het 35 jaar ontbrekende contact en het ontbreken van andere (beneficiair) erfgenamen – het de wettelijke vertegenwoordigster aan middelen/instrumenten ontbreekt om de boedel te kunnen inventariseren.
En dan blijkt weer eens dat de Nederlandse kantonrechters creatievelingen zijn. De kantonrechter zoekt – ambtshalve – naar een oplossing voor de ontstane situatie en meldt dat de wet artikel 4:185 lid 1 BW kent. Zoals u weet, bepaalt dit artikel dat schuldeisers gedurende een termijn van drie maanden na het overlijden van een schuldenaar geen verhaal kunnen nemen op goederen van de nalatenschap. Deze bepaling beoogt – zo de kantonrechter- potentiële erfgenamen de tijd te bieden om de nalatenschap te inventariseren teneinde een weloverwogen keuze uit te kunnen brengen. Gedurende deze termijn kan de kantonrechter voorts de maatregelen voorschrijven die hij geboden acht.
De ambtshalve meedenkende kantonrechter overweegt dat:
‘1.5 […] de bevoegdheid tot het voorschrijven van maatregelen hoofdzakelijk lijkt te zijn ingegeven door de belangen van de schuldeisers, maar dat de bepaling met het oog op het belang van potentiële erfgenamen (om een afgewogen keuze te kunnen maken rondom de vererving van een nalatenschap) een discretionaire bevoegdheid toekent aan de kantonrechter wat betreft het voorschrijven van maatregelen.’ (curs. red.)
En:
‘1.6 Aangezien de kantonrechter ook elders in het erfrecht (art. 4:192 lid 2 BW) de bevoegdheid heeft om bij wijze van ordemaatregel het beheer van een nalatenschap aan een of meer personen toe te kennen, acht de kantonrechter zich in het belang van de minderjarige(n) op grond van gemelde wetsbepalingen bevoegd tot het opleggen van de volgende maatregel.’
Om dan tot de crux te komen, als hij bij wijze van maatregel als bedoeld in 4:185 BW de wettelijke vertegenwoordiger machtigt :
‘1.8. […] tot inzage in en het verlangen van afschriften van alle gegevensdragers en de administratie van erflaatster. […]’
En de kantonrechter verduidelijkt dat dit betekent dat de wettelijke vertegenwoordiger:
‘1.8 […] op grond van deze machtiging van derden/instanties (zoals het Loket Slapende Tegoeden, banken, verzekeringsmaatschappijen, de belastingdienst en dergelijke), inzage dient te verkrijgen in alle bancaire gegevens en (belasting)administratie van erflaatster en dat eventuele schuldeisers van de nalatenschap op verzoek van de [wettelijke vertegenwoordiger] hun vorderingen op de nalatenschap dienen op te geven en desgevraagd met stukken dienen te onderbouwen. […]’ (toev. red)
Mooi, de kantonrechter stelt de wettelijke vertegenwoordiger in staat de samenstelling en omvang van de nalatenschap (gedurende een termijn van drie maanden) nader te inventariseren en vast te stellen of deze positief dan wel negatief is zodat zo nodig een hernieuwd verzoek kan worden ingediend en her-beoordeeld.
Over dit hernieuwde verwerpingsverzoek oordeelde de rechtbank op 26 juli [ECLI:NL:RBZWB:2024:5582]. Met behulp van de machtiging heeft de wettelijke vertegenwoordiger inmiddels inlichtingen ingewonnen bij X, het enig kind van erflaatster. X deelde mee dat de nalatenschap van erflaatster een negatief saldo kent. Er zijn geen eigendommen van erflaatster bewaard gebleven en erflaatster bezat geen kostbaarheden. Na onderzoek bij het Loket Slapende Tegoeden is verder gebleken dat erflaatster ten tijde van het overlijden twee bankrekeningen had. Bij de ene rekening was sprake van een (klein) negatief saldo en bij de andere van een positief saldo van circa € 2.150. Dit saldo is bij het opheffen van de rekening overgeboekt naar X, die de nalatenschap van erflaatster vervolgens heeft verworpen.
Dit betekent – zo de wettelijke vertegenwoordiger – dat zo er al sprake zou zijn van een positieve nalatenschap, deze naar alle waarschijnlijkheid in het bezit is van X. Volgens de wettelijke vertegenwoordiger weegt dit eventuele geringe (financiële) belang van die positieve nalatenschap niet op tegen de ellende die een verdere (gezamenlijke) afwikkeling van de nalatenschap met zich brengt.
De kantonrechter gaat daarin mee en oordeelt dat het belang bij verwerping voldoende is onderbouwd: er is voldoende aannemelijk gemaakt dat de nalatenschap negatief is, dan wel dat het positieve saldo, mocht daarvan al sprake zijn, zodanig gering is dat niet kan worden gevergd dat de wettelijke vertegenwoordiger de afwikkeling van de nalatenschap op zich neemt. De gevraagde machtiging tot verwerping wordt verleend.
Categorieën: Rechtspraak