Vandaag in dit blog aandacht voor de schuldsanering natuurlijke personen. Het is immers zaak om als notarieel practicus niet alleen oog te hebben voor de bezittingen, maar ook de schulden van cliënten. Dat geldt ook nog sinds 1 januari jl. de wettelijke gemeenschap in dier voege is aangepast dat er (meer) bescherming is tegen de voorhuwelijkse schulden van de andere echtgenoot en een (onder omstandigheden (meer)) beperkte uitwinbaarheid van gemeenschapsgoederen voor privéschulden, artt. 1:94 en 1:96 BW.
Het behoort tot de uitgangspunten van het Nederlands vermogensrecht dat personen die schulden zijn aangegaan, verplicht zijn om deze te voldoen/na te komen. Als de schuldenaar in gebreke blijft, kan die nakoming – indien gewenst – in rechte worden afgedwongen, art. 6:74 e.v. BW. Als puntje bij paaltje komt, kan een schuldeiser zijn vordering verhalen op alle goederen van de schuldenaar, art. 3:276 BW. Op dit laatste moet de nuancering worden aangebracht dat wet of overeenkomst anders kunnen bepalen. Als er wordt uitgewonnen, hebben de diverse schuldeisers onderling een gelijk recht. Dat wil zeggen dat zij naar evenredigheid van ieders vordering uit de netto-opbrengst van de goederen worden voldaan. Uiteraard kan het zo zijn dat een schuldeiser voor gaat voor de andere(n). Van een dergelijk voorrangsrecht kan sprake zijn in geval van pand en hypotheek, maar ook de wet kan dus een bepaalde schuldeiser een voorrangsrecht toekennen, zie onder meer art. 3:227 e.v. BW. Interessant, en onderwerp van vandaag, is de vraag hoe een dergelijk voorrangsrecht zich verhoudt tot het einde met een ‘schone lei’ van de schuldsanering natuurlijke personen.
Hoe en wanneer de schuldsanering kan spelen, treffen we aan in art. 284 lid 1 Faillissementswet (hierna, Fw):
‘Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.’ (Curs. red.)
Voor de gehuwde schuldenaar, behalve als iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap is uitgesloten, geldt dat deze het verzoek slechts kan doen met medewerking van zijn echtgenoot, art. 284 lid 3 Fw.
Voor het doel en de strekking van de schuldsanering natuurlijke personen raadplegen we de memorie van toelichting (22969, 3, p. 5):
‘De schuldenaar ten aanzien van wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard zal gedurende doorgaans enkele jaren een zo groot mogelijke en zware inspanning moeten leveren om zoveel mogelijk activa in de boedel bijeen te brengen. Werkt hij daaraan onvoldoende mee, dan dreigt de tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met aansluitend zijn faillissement. Niet alleen de inkomsten die de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling verwerft, zullen boven een bepaald grensbedrag aan de boedel ten goede komen, maar tevens moeten de goederen van de schuldenaar in beginsel worden geliquideerd.’ (Curs. red.)
Wat maakt de schuldsanering nu zo aantrekkelijk? Kort en goed, is het mooie van de schuldsaneringsregeling dat na afloop (een saneringsperiode loopt in beginsel gedurende een periode van 3 jaar, art. 349a Fw) een ‘schone lei’ kan worden verkregen. En wat dit laatste is, staat in art. 354 lid 1 Fw:
‘Door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid, is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voorzover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.’ (Curs. red.)
Kortom, als je je best doet tijdens de looptijd van de sanering, raak je na afloop met/door de ‘schone lei’ de afdwingbaarheid van je schulden kwijt. Daarmee is uiteraard de ‘angel’ uit die schuld verdwenen. Wat resteert, is een natuurlijke verbintenis, art. 6:3 BW. En voor de goede orde, irrelevant is of de schulden geheel dan wel gedeeltelijk zijn voldaan, en of het bestaan daarvan überhaupt bekend was bij het verlenen van de ‘schone lei’.
Als tussendoortje even de opmerking dat schuldsanering hierin dus verschilt van een faillissement. Immers, als een natuurlijke persoon die in een financieel problematische situatie is geraakt, failliet is verklaard, zal dit faillissement voor de schuldenaar veelal geen afdoende oplossing bieden. Zoals bekend, geldt dat alleen als het faillissement eindigt door middel van een akkoord, de restantschulden van de baan zijn. Dit ‘van de baan’ zijn, speelt niet na de ‘akkoord-loze’ opheffing of beëindiging van het faillissement. In die situatie kunnen (restant)schuldeisers na het einde van het faillissement op de gewone wijze hun rechten uitoefenen. Per saldo komt dit er dus op neer dat een natuurlijke persoon onmiddellijk na de beëindiging van zijn faillissement weer geconfronteerd kan worden met zijn oude schuldeisers en de eventueel door deze in gang gezette incasso-uitwinningsmaatregelen.
Terug naar de schuldsanering. Interessant is wat de ‘schone lei’ betekent voor een restantschuld als tot zekerheid voor de nakoming van de vordering een recht van hypotheek is verleend. Is die restschuld na de ‘schone lei’ ook ineens niet langer afdwingbaar, of gooit het wezen van het hypotheekrecht hier roet in het eten?
We pakken art. 299 i.v.m. de artt. 57 tot en met 59 Fw erbij. In art. 57 lid 1 Fw staat:
‘Pand- en hypotheekhouders kunnen hun recht uitoefenen, alsof er geen faillissement [Red. lees: geen schuldsanering] was.’ (Curs. red.)
Ondanks faillissement of schuldsanering kan de pand-hypotheekhouder diens rechten tot parate executie uitoefenen. Voor de pand-hypotheekhouder geldt dus – logischerwijs – een eigen regime.
Maar wat als geen gebruik wordt/is gemaakt van die executiebevoegdheid? De hypotheekhouder gaat dus niet over tot openbare verkoop. Vervalt diens (rest)vordering dan door het verlenen van de schone lei? Dan zou ondanks dat de hypothecair gedekte vordering tijdens de looptijd van de sanering als het ware buiten het saneringsregime valt deze toch onder de ‘schone lei’ vallen en dus worden getroffen door de daaruit voortvloeiende ‘niet-afdwingbaarheid’.
De Hoge Raad heeft, onder meer, op 10 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1135) hierover duidelijkheid verschaft:
‘3.3.2 Bij de beoordeling van deze stellingen dient tot uitgangspunt hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 13 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7996, NJ 2009/203, uit de parlementaire geschiedenis en het stelsel van de Faillissementswet heeft afgeleid. De schuldsaneringsregeling werkt niet ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, behoudens voor zover die vorderingen niet op de verbonden goederen verhaald kunnen worden. Als de hypothecaire schuldeiser en de bewindvoerder afzien van hun uit art. 57 en 58 Fw in verbinding met art. 299 lid 3 Fw voortvloeiende rechten tot uitwinning van de verbonden goederen, dient de schuldenaar de lopende verplichtingen jegens de schuldeiser te voldoen uit de hem toekomende, buiten de boedel vallende inkomsten. Art. 358 Fw (de schone lei) heeft in een dergelijk geval geen betrekking op de vordering van de pand- of hypotheekhouder.’ (Curs. red.)
Helder, de schone lei werkt niet ten aanzien van de (restant)schuld van de schuld waar hypotheek voor is verleend. De casus waar de Hoge Raad zich over uitliet, was in zoverre bijzonder omdat de woning in kwestie tijdens de schuldsanering ‘aanzienlijk onder water stond’. Over de vraag wat veiling tijdens de schuldsanering zou hebben betekend voor de na de openbare verkoop resterende niet-voldane vordering van de bank, meldt de Hoge Raad dat:
‘3.3.4 […] de ongedekte restschuld onder de schone lei valt […]’ (Curs. red.)
Daarmee is meteen duidelijk waarom tijdens een schuldsanering in combinatie met onderdekking niet (snel) zal worden geveild. De bank loopt dan immers het risico dat de restantschuld als het ware mee de schone lei wordt ingetrokken.
Voor de in de sanering betrokken personen betekent dit dat het flink verschil kan uitmaken, of geveild is/wordt of niet. Dat verschil ziet de Hoge Raad ook:
‘3.3.4 Aan het middel kan worden toegegeven dat aldus, als sprake is van onderwaarde, een verschil kan ontstaan tussen het geval waarin de woning tijdens de schuldsanering wordt verkocht – in welk geval de ongedekte restschuld onder de schone lei valt – en het geval dat de woning na het einde van de schuldsanering wordt verkocht. Dat verschil vindt echter voldoende rechtvaardiging in de bereidheid van de bank geen gebruik te maken van haar bevoegdheid tot uitwinning over te gaan. Daarbij verdient opmerking dat de vraag of er sprake is van overwaarde of van onderwaarde pas na verkoop definitief kan worden beantwoord. Het te verwachten resultaat van de aflossing van de lening na de verkoop kan bovendien, ook afhankelijk van de waarde van eventuele andere zekerheden, in de loop van de tijd sterk fluctueren.’ (Curs. red.)
De Hoge Raad zet mooi uiteen dat de ‘schone lei’ die na een geslaagde schuldsanering wordt verleend, niet alomvattend is. Of men dat gunstig of ongunstig vindt, is uiteraard een kwestie van smaak en afhankelijk vanuit wiens perspectief men de materie bekijkt.
Categorieën: Familievermogensrecht