Onlangs publiceerde het CBS cijfers over het aantal personen dat in 2018 in het huwelijk trad of een geregistreerd partnerschap aanging. Reden om in dit artikel aandacht te besteden aan het huwelijk en het geregistreerd partnerschap.
Dat er in Nederland steeds minder wordt getrouwd, is algemeen bekend. Interessant is dat zich bij het geregistreerd partnerschap een tegenovergestelde ontwikkeling voltrekt. Deze laatste burgerlijk staat wordt almaar populairder. In beeld ziet dit er als volgt uit:
Uit de grafiek blijkt duidelijk dat het geregistreerd partnerschap bezig is aan een (gestage) opmars. Let wel, de cijfers in deze CBS-grafiek zien op het aantal personen dat in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat. Om een beeld te krijgen van het aantal huwelijken en partnerschappen, kunnen we grofweg volstaan met het delen van de cijfers door 2. Zo bezien, werden in 2018 circa 80.343 huwelijken en geregistreerd partnerschappen aangegaan, waarvan 60.616 huwelijken en 19.727 geregistreerd partnerschappen.
Wat de achtergrond bij deze ontwikkeling is, blijkt uiteraard niet uit de CBS-cijfers. Wel is te zien dat de opmars van het geregistreerd partnerschap pas in de loop van 2014 echt werd ingezet. De verklaring daarvoor lijkt de inwerkingtreding op 1 april 2014 van de Wet lesbisch ouderschap (Stb. 2013, 480).
Tot april 2014 had (ook) het hetero geregistreerd partnerschap in zoverre géén afstammingsrechtelijke gevolgen dat als een kind werd geboren uit die relatie, het door de geboorte alleen een juridische moeder had (art. 1:198 lid 1 aanhef en onder a BW). Net als bij kinderen die worden geboren uit een ongehuwde (hetero) relatie, moest de mannelijke partner van de ‘geboortemoeder’ het kind erkennen om juridisch ouder te worden (art. 1:203 BW e.v.). Als gemeld, per 1 april 2014 is dit veranderd en hebben huwelijk en geregistreerd partnerschap dezelfde afstammingsrechtelijke gevolgen. Ook relatievermogensrechtelijk lopen geregistreerd partnerschap en huwelijk met elkaar in de pas, zie art. 1:80b BW:
“Op een geregistreerd partnerschap zijn de titels 6, 7 en 8 van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het omtrent scheiding van tafel en bed bepaalde.”
Hetzelfde geldt voor het erfrecht, art. 4:8 BW:
“1. In dit Boek worden met echtgenoten gelijkgesteld geregistreerde partners.
2. Voor de toepassing van lid 1 is mede begrepen onder:
a. huwelijk: geregistreerd partnerschap;
b. gehuwd: als partner geregistreerd;
c. huwelijksgemeenschap: gemeenschap van een geregistreerd partnerschap;
d. trouwbeloften: beloften tot het aangaan van een geregistreerd partnerschap;
e. echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap op de wijze als bedoeld in artikel 80c onder c of d van Boek 1.
3. Onder stiefkind van de erflater wordt in dit Boek verstaan een kind van de echtgenoot of geregistreerde partner van de erflater, van welk kind de erflater niet zelf ouder is. Zodanig kind blijft stiefkind, indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is geëindigd.”
En in de Algemene wet inzake rijksbelastingen lezen we in art. 2 lid 6:
“Bepalingen van de belastingwet die rechtsgevolgen verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd partnerschap.”
Toch bestaan er ook ná 2014 nog enkele verschillen tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat:
- er op het vlak van het naamrecht – welke achternaam heeft een kind, art. 1:5 BW –minimale verschillen bestaan;
- anders dan het geregistreerd partnerschap het huwelijk wél een vaste ‘formule’ kent, de trouwbelofte van art. 1:67 lid 1 BW die bij het aangaan moet worden uitgesproken;
- alleen voor huwelijken het verbod van artikel 1:68 BW geldt zodat géén godsdienstige plechtigheden mogen worden voltrokken voordat het huwelijk is aangegaan;
- scheiding van tafel en bed (art. 1:169 e.v. BW) niet mogelijk is bij geregistreerd partnerschappen;
- het geregistreerd partnerschap – anders dan het huwelijk – onder voorwaarden door scheiding kan eindigen zonder dat er een rechter aan te pas hoeft te komen, zie art. 1:80c lid 1 aanhef en onder c BW i.v.m. art 1:80d BW.
Oja, in de opsomming ontbreekt dat een huwelijk niet kan worden omgezet in een geregistreerd partnerschap en zo’n partnerschap wel in een huwelijk, art. 1:80g BW. Zoals u weet, is art. 1:77a BW dat de omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap mogelijk maakte, met ingang van 1 maart 2009 afgeschaft. Daarmee is de mogelijkheid tot wat wel de ‘flitsscheiding’ werd genoemd vervallen.
Als we het geheel overzien, zou je kunnen zeggen dat er in een Nederlandse setting geen noemenswaardige verschillen meer zijn tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap.
Daarmee belanden we bij nog een ander verschilpunt: de internationale erkenning van het geregistreerd partnerschap. In steeds meer landen kent men behalve de burgerlijke staat ‘gehuwd’ of ‘ongehuwd’ nog een andere optie, maar dat wil niet zeggen dat het Nederlandse geregistreerd partnerschap overal wordt erkend. Dit betekent dat een land dat de burgerlijke staat ‘als partner geregistreerd’ niet kent, het in Nederland geregistreerde stel als ongehuwd zal (kunnen) aanmerken. Op zich is dat geen ramp, maar problemen dreigen als het stel – al dan niet tijdelijk – in een ‘niet-erkennend land’ verblijft. Bij een vakantie in zo’n land kan het verblijf op één hotelkamer op problemen stuiten en als één van de partners wordt opgenomen in een ziekenhuis, is zeer wel denkbaar dat diens gezonde wederhelft geen toegang krijgt tot het ziekbed of wordt geraadpleegd bij de medische beslissingen.
En als één van de partners voor diens werk wordt uitgezonden naar een ‘niet-erkennend land’, kan zich de situatie voordoen dat de ander geen toegang/verblijf krijgt tot het land in kwestie omdat ‘ongehuwd samenwonen’ niet is toegestaan. Los van al deze strubbelingen, geeft een uitspraak van het Hof Den Haag van 23 mei 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:1256) een ‘fraai’ beeld van wat een als partner geregistreerd stel nog meer in het buitenland kan ‘meemaken’.
Kort enkele feiten. Een hetero stel, beiden met de Nederlandse nationaliteit, gaat in 2011 een geregistreerd partnerschap aan. Vervolgens vertrekken ze naar Wit-Rusland. Dit land erkent het Nederlandse geregistreerd partnerschap niet. Hoewel dit niet met zoveel woorden in de uitspraak staat, mag worden verondersteld dat dit enige problemen met zich bracht. Hoe dan ook, in 2012 gaan ze ook nog eens een ‘Wit-Russisch’ huwelijk aan. De klassieke route naar dit Wit-Russische huwelijk zou hebben betekend dat eerst het Nederlandse partnerschap werd beëindigd, om daarna als ongehuwden in Wit-Rusland met elkaar te trouwen. Zo niet dit stel. Zij beëindigden het partnerschap niet en sloten daardoor het Wit-Russische huwelijk als het ware ‘bovenop’ het Nederlandse geregistreerd partnerschap.
En daarmee treedt een ander verschil tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap aan het licht. Afgezien van landen waar polygamie is toegestaan, betekent de Nederlandse huwelijkse staat in de regel dat men ook in het buitenland geen huwelijk kan aangaan. Voor de Nederlandse geregistreerd partner die in een niet-erkennend buitenland een huwelijk wenst aan te gaan, geldt dit niet (althans niet per definitie). Niet uitgesloten is dat men in het niet-erkennende buitenland meent dat ondanks het Nederlandse geregistreerd partnerschap sprake is van ‘ongehuwd-zijn’ en dat ‘probleemloos’ – met elkaar of nog spectaculairder, met een ander – kan worden gehuwd.
Maar goed, voor ons stel geldt dat zij na 2012 zowel elkaars echtgenoten als geregistreerd partners (lijken te) zijn. Als in 2017 de relatie eindigt, wordt het complex. Als eerste scheidingsstap spreekt een Wit-Russische rechter de echtscheiding uit. De man wordt veroordeeld tot het betalen van kinder- en partneralimentatie, berekend conform de Wit-Russische normen, van € 800 per maand. Interessant wordt het als de vrouw vervolgens in Nederland een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap indient. De rechtbank wijst dit verzoek toe en kent een volgens de Nederlandse normen berekende kinder- en partneralimentatie toe van in totaal € 1.500. Die uitspraak is op z’n zachtst gezegd eigenaardig omdat de rechtbank daarmee de indruk wekt dat de man en vrouw gedurende enkele jaren zowel elkaar elkaars echtgenoten als elkaars geregistreerd partners waren. En zo’n ‘dubbele’ burgerlijke staat is in strijd met art. 1:80a leden 1 en 2 BW en de artt. 1:33 en 1:42 BW. De man gaat in beroep en stelt:
“5. […] dat de rechtbank ten onrechte de ontbinding van het geregistreerd partnerschap heeft uitgesproken. […] De vrouw heeft slechts financiële motieven, omdat zij een naar Wit-Russische maatstaven hoge alimentatie wil ontvangen. Zij maakt misbruik van de procedure in Nederland.”
De raadsheren van het Haagse Hof constateren dat omdat het een verzoek tot ontbinding van een Nederlands geregistreerd partnerschap betreft, de Nederlandse rechter op grond van art. 4 lid 4 Rv bevoegd is om kennis te nemen van de zaak. Vervolgens lezen zij in het aangaan van het Wit-Russische huwelijk een opmerkelijke ‘partijbedoeling’:
‘8. […] Vast staat dat partijen op 17 augustus 2011 te Amsterdam een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan. Eveneens staat vast dat dit geregistreerd partnerschap niet wordt erkend in Wit-Rusland, om welke reden partijen op 21 april 2012 in [plaats], Wit-Rusland, met elkaar in het huwelijk zijn getreden. Dat partijen met deze huwelijkssluiting kennelijk hebben beoogd een einde te maken aan hun geregistreerd partnerschap, althans dit geregistreerd partnerschap te doen overgaan in een huwelijk, blijkt uit de omstandigheid dat zij gezamenlijk om inschrijving van dit huwelijk hebben verzocht in de burgerlijke stand in Nederland. Hieruit volgt dat het nimmer de intentie van partijen is geweest om een hinkende rechtsverhouding in het leven te roepen en in stand te laten, waarbij zij naar Nederlands recht als geregistreerde partners zouden gelden en naar Wit-Russisch recht als echtgenoten.’(Curs. red.)
En komen dan met een zowel creatieve als praktische oplossing:
‘9. Volgens artikel 1:80c lid 1 sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt het geregistreerd partnerschap door omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk. Artikel 1:80g BW regelt de wijze van omzetting ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. In het onderhavige geval ontbreekt een in deze bepaling bedoelde akte van omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk. Dat neemt niet weg dat het geregistreerd partnerschap van partijen, volgens het hof, door de huwelijkssluiting op 21 april 2012 in [plaats], Wit-Rusland, is omgezet in een huwelijk, aangezien in rechte vast staat dat dit huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is (artikel 10:31 lid 1 BW) en dit huwelijk vatbaar is voor erkenning in Nederland. Van een strijd met de openbare orde is volgens het hof geen sprake, nu door de huwelijkssluiting in [plaats], Wit-Rusland, een einde is gekomen aan het geregistreerd partnerschap en zich daarom niet de situatie voordoet waarin de erkenning van een buitenlands huwelijk afstuit op de grond dat een van de echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van het huwelijk reeds een geregistreerd partnerschap had gesloten (artikel 10:32 BW).
10. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de man toewijzen en de bestreden beschikking vernietigen.’ (Curs. red)
Mooi hé? In het aangaan van het Wit-Russische huwelijk wordt als het ware een omzetting als bedoeld in het Nederlandse art. 1:80g BW ‘ingelezen’. Als we die ‘horde’ eenmaal hebben genomen, is ook duidelijk dat er nooit gelijktijdig een huwelijk en geregistreerd partnerschap tussen het stel heeft bestaan. Men was eerst elkaars geregistreerd partner, en pas na het einde daarvan elkaars echtgenoot. Het huwelijk is vervolgens door de Wit-Russische scheiding geëindigd en dus was men daarna ‘ongehuwd’. De door de vrouw in 2017 in Nederland verzochte ontbinding van het geregistreerd partnerschap was niet meer mogelijk omdat dit partnerschap al in 2012 was geëindigd.
Een niet alledaagse casus die duidelijk maakt dat het huwelijk en het almaar populairdere geregistreerd partnerschap steeds meer dezelfde rechtsgevolgen hebben, maar dat ook hier geldt: ‘the devil is in the detail’.
PS redactie 2020:
Dat we te maken hebben met meer dan een ‘incidenteel’ probleem, blijkt onder meer uit de Kamervragen van Kamerlid Kuiken en de antwoorden daarop van de minister (Aanhangsel Handeling II 2019/20, nr. 2175).
Tags: Geregistreerd partnerschap Huwelijk
Categorieën: Familievermogensrecht