Wettelijke vertegenwoordiging en vernietiging rechtshandeling na meerderjarigheid

Een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, is in beginsel minderjarig, art. 1:233 BW. Hoewel in het juridisch spraakgebruik al gauw wordt gezegd dat gedurende de minderjarigheid de minderjarige handelingsonbekwaam is, formuleert art. 1:234 lid 1 BW dit uitganspunt net iets anders:

‘Een minderjarige is, mits hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt, bekwaam rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet niet anders bepaalt.’ (Curs. red)

Zonder die – al dan niet veronderstelde (zie art. 1:234 lid 3 BW) – toestemming is de minderjarige onbekwaam. Een gevolg van de handelingsonbekwaamheid is dat de onbekwame geen zichzelf bindende rechtshandeling kan verrichten en dat als de onbekwame dit wel doet, deze als hoofdregel vernietigbaar is, art. 3:32 lid 2 BW. Om deel te kunnen nemen aan het rechtsverkeer moet een onbekwame (dus) veelal worden vertegenwoordigd. In het geval van de minderjarige is/zijn degenen die het gezag over kind uitoefent/uitoefenen de wettelijk vertegenwoordiger(s), art. 1:245 lid 3 BW. In de regel is/zijn dit de ouder(s) met ouderlijk gezag, art. 1:253i lid 1 BW of de voogd, art. 1:337 lid1 BW.

Op de spelregels voor het bewind van de ouders zijn veel van de ook voor voogden geldende regels van toepassing, aldus art. 1:253k BW. Zo staan in art. 1:345 BW een aantal rechtshandelingen waarvoor een ouder/voogd, als hij die handeling ‘voor rekening’ van de minderjarige wil verrichten, machtiging van de kantonrechter nodig heeft. Als die machtiging ontbreekt, is de rechtshandeling vernietigbaar tenzij sprake van bijvoorbeeld ‘derden-bescherming’, zo leert art. 1:347 lid 1 en lid 2 BW. Vernietiging heeft terugwerkende kracht en goederenrechtelijke werking, art. 3:53 lid 1 i.v.m. 3:84 BW.

Voor de minderjarige is het interessant om te weten wanneer de rechtsvordering tot vernietiging van een namens hem verrichte vernietigbare rechtshandeling verjaart. Die regel staat in art. 3:52 lid 1 aanhef en onder a BW:

‘1 Rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren:

a. in geval van onbekwaamheid: drie jaren nadat de onbekwaamheid is geëindigd, of, indien de onbekwame een wettelijke vertegenwoordiger heeft, drie jaren nadat de handeling ter kennis van de wettelijke vertegenwoordiger is gekomen;

[…]

d. in geval van een andere vernietigingsgrond: drie jaren nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan.’ (Curs. red)

Na deze theoretische inleiding kunnen we ons richten op de zaak die we in deze blog nader bekijken. Het is al een beetje een ‘oude’ maar desalniettemin interessante uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22 januari 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9360). Kort enkele feiten. In december 1999 heeft een ouder als wettelijk vertegenwoordiger namens de minderjarige een overeenkomst gesloten met Dexia. De aard van die overeenkomst blijkt uit de overwegingen van de rechtbank:

‘Uit de lease-overeenkomst blijkt dat het gaat om een belegging door de minderjarige met een geleende som geld en dat hij aansprakelijk is voor betaling van de rente en de terugbetaling van de geleende hoofdsom. De lease-overeenkomst is derhalve afgesloten voor rekening en risico van de (toen) minderjarige eiser.’

Voor de geldlening had de ouder machtiging van de kantonrechter nodig, art. 1:345 lid 1 aanhef en onder d BW. Omdat deze ontbrak, is in beginsel sprake van een vernietigbare rechtshandeling. Op 16 september 2015 stuurt de (dan al langer dan 3 jaar) meerderjarige een brief naar Dexia waarin hij de lease-overeenkomst buitengerechtelijk vernietigt, art. 1:347 BW i.v.m. art. 3:49 en 3:50 BW.

De kwestie waarover de rechter zich buigt, betreft onder meer de vraag op welk tijdstip de vordering tot vernietiging is verjaard. Meer concreet, speelt hier de termijn van 3:52 lid 1 aanhef en onder a BW of de termijn in hetzelfde artikel maar dan onder d? Wellicht vraagt u zich wat de relevantie of het verschil is, immers in beide situaties is de termijn 3 jaar. Daarvoor is het zinvol om de tekst van beide ‘letters’ nog even goed te herlezen en de uitleg van de Groene Serie ter hand te nemen (Verbeek, GS Vermogensrecht, artikel 52 Boek 3 BW), en dan wel aant. 6 voor letter a:

‘In afwijking van art. 1490 (oud) is in sub a bepaald dat de verjaringstermijn niet alleen begint te lopen indien de handelingsonbekwaamheid is geëindigd, maar ook indien de door de handelingsonbekwame verrichte rechtshandeling ter kennis van de wettelijk vertegenwoordiger is gekomen. […].’ (Curs. red)

En aant. 9 voor letter d:

‘De verjaringstermijn van de rechtsvorderingen die in deze categorie vallen, begint te lopen vanaf het moment dat de vernietigingsbevoegdheid aan de gerechtigde ‘ten dienste is komen te staan’. Wanneer dat moment is aangebroken hangt af van de vernietigingsgrond en de omstandigheden van het geval. Gedacht kan bijv. worden aan het moment waarop de vernietigingsbevoegde kennis heeft gekregen van de vernietigingsgrond en aan het moment waarop de invloed van omstandigheden waardoor de benadeelde werd bewogen geen beletsel meer vormt voor de vernietiging. Zie NvW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 236 en VV II, Parl. Gesch. Inv. Boek 3, p. 1166 en voor een illustratie Hof ‘s-Gravenhage 20 augustus 1998, BR 1999, p. 415-419, vervolgd in HR 17 november 2000, NJ 2001, 580 (Breezand/Veere; m.nt. J. Hijma).’ (Curs. red)

Ziet u het verschil? Letter a geldt voor handelingen die door de onbekwame (minderjarige) zelf zijn verricht. Verjaring vindt dan plaats als één van de twee genoemde termijnen is verstreken, zo Hijma (T&C BW, artikel 52 Boek 3, BW, aant. 3). Letter d is de restcategorie.

Zou in onze casus letter a spelen, dan is de verjaringstermijn inmiddels verstreken. De wettelijke vertegenwoordiger heeft immers tijdens de minderjarigheid niets gedaan, en de minderjarige is – zo blijkt uit de casus – al meer dan 3 jaar meerderjarig. De termijn van letter d loopt ‘pas’ nadat deze aan degene die gerechtigd is tot de vernietiging (in onze casus dus de inmiddels thans meerderjarige) ten dienste is komen te staan en dat is, zo lazen we bij Verbeek in de genoemde serie, het tijdstip waarop de thans meerderjarige kennis kreeg van de vernietigingsgrond.

Voor het antwoord op de ‘lettervraag’ wenden we ons tot de rechtbank:

‘6.3. Vervolgens is aan de orde de vraag of het door eiser op 16 september 2015 gedane beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:347 BW reeds was verjaard op het moment van ontvangst van de vernietigingsbrief. De verjaringstermijn voor dit beroep is in alle gevallen 3 jaar. Dexia stelt dat de verjaringstermijn van dit beroep wordt bepaald door artikel 3:52 lid 1 sub a BW. Genoemd artikel 3:52 lid 1 sub a BW heeft betrekking op handelingsonbekwaamheid. Deze bepaling zou van toepassing zijn in een situatie waarin de minderjarigen zelf handelend zouden zijn opgetreden bij het aangaan van de lease-overeenkomsten en deze zelf zouden hebben ondertekend. In het onderhavige geval wordt echter geen beroep gedaan op vernietiging wegens handelingsonbekwaamheid van de minderjarige, maar wordt een beroep gedaan op vernietiging wegens een wettelijke beperking van de handelingsbevoegdheid van de ouders eiser in hun hoedanigheid als bewindvoerend ouder. Er is derhalve sprake van een ‘andere vernietigingsgrond’ zoals bedoeld in artikel 3:52 lid 1 sub d BW.’ (Curs. red)

De rechtbank is duidelijk: hier speelt niet een beroep op de onbekwaamheid van de minderjarige (3:52 lid 1 aanhef en letter a BW) maar onbevoegdheid van de ouder (letter d).

En over het tijdstip dat de 3-jaarstermijn van ‘letter d’ in dit geval is gaan lopen, meldt de rechtbank:

‘6.4. Voorts stelt Dexia dat de verjaringstermijn een aanvang neemt op het moment dat de bevoegdheid tot vernietiging ten dienste staat aan hetzij de minderjarige, hetzij de wettelijke vertegenwoordiger. In het onderhavige geval leidt dat er volgens Dexia toe dat de wettelijke vertegenwoordigers (ouders eiser) van aanvang aan op de hoogte waren van de lease-overeenkomst en met Dexia op 7 september 2005 zijn overeengekomen de onderhavige overeenkomst met gesloten beurzen te beëindigen, aldus het beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:347 BW reeds was verjaard op het moment van ontvangst van de vernietigingsbrief.

Naar het oordeel van de kantonrechter miskent Dexia daarmee de strekking van artikel 1:345 BW. Dit artikel beoogt de minderjarige(n) te beschermen tegen — kort samengevat — bepaalde voor hem/hen nadelige rechtshandelingen die zijn/hun wettelijk vertegenwoordiger in zijn/hun naam heeft verricht.

Tot de meerderjarigheid is de minderjarige voor een beroep op de vernietigbaarheid daarvan in beginsel afhankelijk van de (een) wettelijk vertegenwoordiger. Bovendien zal de minderjarige in veel gevallen geen kennis hebben van de betreffende rechtshandelingen, zodat hem reeds daarom de bevoegdheid tot vernietigen daarvan (nog) niet ten dienste zal kunnen staan.

Het standpunt van Dexia leidt ertoe dat de minderjarige zijn vernietigingsrecht zou verliezen door stilzitten en beslissingen van degene (de wettelijk vertegenwoordiger) tegen wiens handelen hij/zij juist zou/zouden moeten worden beschermd. Dat zou in strijd zijn met de hiervoor bedoelde beschermingsgedachte.

Dat dit kan leiden tot een situatie waarin een overeenkomst nog vele jaren aantastbaar is doet aan het voorgaande niet af. Het wettelijk stelsel brengt mee dat de mogelijkheid zelfs bestaat dat (een) (voormalig) minderjarige(n) pas na het meerderjarig worden kennis neemt/nemen van de betreffende rechtshandeling en dat hij/zij zelf ook dan pas bekwaam is/zijn tot vernietiging.

Een professionele financiële instelling zoals (de rechtsvoorgangster van) Dexia die een effectenlease-overeenkomst aangaat met een minderjarige, zonder na te gaan of de wettelijk vereiste machtiging van de kantonrechter aanwezig is, weet dat zij rekening dient te houden met het feit dat deze overeenkomst vele jaren later, voor of zelfs na het bereiken van de meerderjarigheid, kan worden vernietigd.’ (Curs. red)

En:

‘6.5. Gelet op het voorgaande is de verjaringstermijn van artikel 3:52 lid 1 sub d BW van toepassing. Weliswaar is de vernietigingsverklaring door eiser afgelegd nadat hij meerderjarig was (en verder de termijn van drie jaren was verstreken), maar Dexia heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat eiser daadwerkelijk bekend was met het bestaan van deze overeenkomst. Dexia heeft slechts in algemene termen gesteld dat eiser drie jaar voor zijn vernietigingsverklaring van deze overeenkomst op de hoogte moet zijn geweest. Overwogen wordt dat Dexia te dier zake onvoldoende heeft gesteld dat eiser de bevoegdheid tot vernietiging eerder dan drie jaar vóór de vernietigingsbrief zelf ten dienste heeft gestaan. Het in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod van Dexia wordt om die reden gepasseerd.’ (Curs. red)

De conclusie is dan ook dat de lease-overeenkomst inderdaad door de vernietigingsbrief van 16 september 2015 rechtsgeldig is vernietigd.


Tags: Wettelijke vertegenwoordiging
Categorieën: Rechtspraak