In dit artikel besteden we aandacht aan de legitieme portie. Hoewel de legitieme portie voor menigeen bekend terrein is, ter opfrissing toch weer kort enkele kenmerken van de legitieme.
Sinds het huidig Boek BW in werking is getreden, is de legitieme portie niet langer een aanspraak op goederen. Volgens art. 4:63 lid 1 BW is de legitieme portie het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken. We vertellen u ook niets nieuws als we aangeven dat de afstammelingen die uit eigen hoofde tot de nalatenschap van de erflater worden geroepen, diens legitimarissen zijn. In twee gevallen is plaatsvervulling mogelijk, en wel van personen die zijn vooroverleden of onwaardig zijn. Daarmee is de legitimaire plaatsvervulling dus beperkter dan de plaatsvervulling zoals we die kennen in het versterferfrecht. In art. 4:12 lid 1 BW is namelijk ook nog plaatsvervulling mogelijk van personen die de nalatenschap verwerpen, personen wier erfgenaamschap vervallen wordt verklaard of personen die zijn onterfd.
De omvang van de legitieme portie wordt berekend door de legitieme breuk (aantal achtergelaten kinderen + langstlevende x 1/2 ) los te laten op de legitimaire massa, art. 4:64 lid 1 BW. De legitimaire massa wijkt krachtens art. 4:65 BW af van wat we eenvoudigheid halve maar aanduiden als het saldo van de nalatenschap. Zo komen niet alle schulden van de nalatenschap uit art. 4:7 lid 1 BW in aftrek, maar slechts de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan (tenzij ze als quasi-legaat gelden, letter a), de kosten van lijkbezorging (letter b), de kosten van vereffening van de nalatenschap (letter c), en de schulden die voortvloeien uit de andere wettelijke rechten van afdeling 2 van titel 3 Boek 4 BW (letter f). Behalve deze passiva-kant van de legitimaire massa, wordt ook de activa-kant anders berekend. Daarvoor wordt de waarde van de goederen van de nalatenschap vermeerderd met de daarbij in aanmerking te nemen giften. En die staan in art. 4:67 BW.
Daarmee hebben we de grootte van de legitieme portie vastgesteld, maar nog niet hetgeen de legitimaris uiteindelijk kan vorderen. De legitieme portie verminderen we met de waarde van giften gedaan door de erflater aan de legitimaris. Nu kennen we de legitimaire aanspraak, art. 4:70 BW. Vervolgens komt de waarde in mindering van hetgeen een legitimaris daadwerkelijk krachtens erfrecht verkrijgt (art. 4:71 BW). En nadat ook in aftrek is gebracht hetgeen de legitimaris als erfgenaam/legataris had kunnen verkrijgen, maar door deze is verworpen (art. 4:72 en 4:73 BW), resteert het eventuele legitimaire tekort en de uiteindelijke vordering. Die vordering heeft de legitimaris op de gezamenlijke erfgenamen of de echtgenoot van de erflater, dan wel op een begiftigde, art. 4:79 BW jo. art. 4: 80 lid 1 en art. 4:89 BW.
De legitimaire vordering is als hoofdregel 6 maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar, art. 4:81 lid 1 BW. In de situatie dat de wettelijke verdeling van kracht is, is de vordering pas opeisbaar na het overlijden van de langstlevende echtgenoot, dan wel diens faillissement of van toepassing verklaard worden van de schuldsanering natuurlijke personen, art. 4:81 lid 2 BW. Aan een uiterste wilsbeschikking kan niet-opeisbaarheid tot het overlijden van de langstlevende echtgenoot, of de andere levensgezel, als voorwaarde worden verbonden, art. 4:82 BW. Althans, voor zover de legitimaire vordering ten laste van die langstlevende echtgenoot/levensgezel zou komen. En dat laatste is weer een reden om waar nodig de niet-opeisbaarheidsclausule te combineren met een regeling omtrent de inkortingsvolgorde en eventueel een qua omvang ‘flexibele’ verkrijging door de echtgenoot/levensgezel.
Let daarbij wel op art. 4:87 lid 5 BW dat er voor zorgt dat zo’n niet-opeisbaarheidsclausule voor de erfgenamen van de langstlevende echtgenoot/levensgezel een aandachtspunt is:
‘5. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van het erfdeel van de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater en haar voldoening eerst kan worden verlangd op een met toepassing van artikel 81 lid 2, 82 of 83 vast te stellen tijdstip, is de echtgenoot of andere levensgezel daarvoor met zijn gehele vermogen aansprakelijk, ook als hij de nalatenschap beneficiair had aanvaard.’ (curs. red.)
De kwestie waar wij op focussen, is de verwerping door de legitimaris van hetgeen hij – als erfgenaam of legataris – had kunnen verkrijgen. Hiervoor schreven wij dat de vordering van de legitimaris wordt verminderd met hetgeen wordt verworpen. Zoals u weet, was dat wat te kort door de bocht. Immers, onder voorwaarden kan straffeloos – d.w.z. zonder korting – worden verworpen, als een verkrijging inferieur is. En wanneer dat het geval is staat in art. 4:72 en 4:73 BW.
Art. 4:72 BW:
‘a. de goederen onder een voorwaarde, een last of een bewind zijn nagelaten, of
b. ten laste van de legitimaris legaten zijn gemaakt die verplichten tot iets anders dan betaling van een geldsom of overdracht van goederen der nalatenschap,
en de verwerping binnen drie maanden na het overlijden van de erflater geschiedt.’ (curs. red.)
Art. 4:73 lid 1 BW:
‘a het legaat onder een voorwaarde, een last of een bewind is gemaakt, of
b. ten laste van de legitimaris sublegaten zijn gemaakt die verplichten tot iets anders dan betaling van een geldsom, o
c. het legaat later dan zes maanden na het overlijden van de erflater, of indien de legitimaris mede-erfgenaam is, pas na de verdeling der nalatenschap opeisbaar wordt, of
d. het legaat ten laste komt van een of meer erfgenamen wier erfdelen ontoereikend zijn om het legaat daaruit te voldoen,
en de verwerping binnen drie maanden na het overlijden van de erflater geschiedt.’ (curs. red.)
U ziet, ‘dankzij’ de driemaandstermijn moeten de verwerpende erfgenaam en de verwerpende legataris snel beslissen of de verkrijging wordt aanvaard. Gelukkig biedt art. 4:77 BW enig respijt:
‘De in de artikelen 72, 73 lid 1, laatste zinsnede, en lid 2, 74 leden 2 en 3 en 75 leden 2 en 4 bedoelde termijnen kunnen door de kantonrechter een of meermalen op grond van bijzondere omstandigheden worden verlengd, zelfs nadat de termijn reeds was verlopen.’ (curs. red.)
Verlengen kan op grond van bijzondere omstandigheden. Het is aan de rechter om te beoordelen wat daar in een concreet geval onder moet worden begrepen. In de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter (november 2022) wordt aanbevolen om hier bij de eerste keer dat verlenging wordt verzocht ruimhartig te werk te gaan. Bijvoorbeeld als de legitimaris nog niet het noodzakelijke inzicht heeft kunnen krijgen. In de literatuur wordt als voorbeeld gegeven dat de legitimaris pas na het verstrijken van de driemaandstermijn verneemt van het overlijden van de erflater. Perrick (Asser/Perrick 4 2021/332) vindt dat dit zeker als een bijzondere omstandigheid mag worden aangemerkt.
In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:434) die aanleiding gaf tot deze e-clerk, was zo’n verlengingsverzoek aan de orde. Kort enkele feiten. Erflater X is in 2020 overleden. Hij was toen gehuwd met Y. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, zoon B en dochter A. X laat ook twee kinderen – K en L – uit zijn eerste huwelijk achter. In zijn laatste testament heeft X zijn echtgenote Y voor 1/100ste deel en zijn kinderen A en B samen voor 99/100ste deel tot erfgenaam benoemd. Echtgenote X, A en B hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De kinderen uit zijn eerste huwelijk heeft A uitgesloten als zijn erfgenamen. Wel zijn aan K en L verschillende legaten toegekend. Aan L werd gelegateerd een appartementsrecht, het totaalbedrag van de vordering van A op L en een aanvullend geldbedrag ter grootte van zijn legitieme portie berekend volgens artikel 4:65 e.v. BW. Ook aan K werd gelegateerd het totaalbedrag van de vordering van A op haar en een aanvullend geldbedrag ter grootte van haar legitieme portie berekend volgens artikel 4:65 e.v. BW. In het testament staat over de legaten van K en L, voor zover van belang:
‘g. Legaten K en L ten laste van erfgenamen
De legaten van K en L zijn schulden van de nalatenschap.
De uitkering en opeisbaarheid zijn evenwel (deels) afhankelijk van het leven en vermogen van mijn echtgenote. Voor zover deze legaten niet ten laste van haar verkrijgingen/erfdeel kunnen worden voldaan, dient zij de schulden uit hoofde van deze legaten tijdens haar leven voor haar rekening te nemen en deze schulden als zodanig voor te schieten. Zij krijgt hierdoor een vordering ter grootte van deze schulden op mijn erfgenamen, ieder voor een gelijk deel.’ (curs. red.)
K en L verzoeken verlenging van de termijn van artikel 4:73 lid 1 BW zodat zij het besluit kunnen nemen of zij de aan hen toegekende legaten verwerpen en gelijktijdig de legitieme portie inroepen.
De kantonrechter gaat eerst in op het belang van K en L bij hun verzoek:
‘4.1. Uit artikel 4:73 lid 1 BW volgt dat de waarde van een legaat aan een legitimaris van een bepaalde geldsom of van niet in een vorderingsrecht bestaande goederen van de nalatenschap in mindering komt op zijn legitieme portie als hij het legaat verwerpt, tenzij sprake is van een zogeheten inferieur legaat én het legaat binnen drie maanden na het overlijden van erflater is verworpen. Een legaat is onder andere inferieur als het legaat later dan zes maanden na overlijden erflater opeisbaar is (artikel 4:73 lid 1 onder c BW) of als het legaat ten laste komt van één of meer erfgenamen waarvan de erfdelen ontoereikend zijn om het legaat te voldoen (artikel 4:73 lid 1 onder d BW). [K en L] voeren aan dat hun legaten inferieur zijn omdat deze pas na het overlijden van [Y] opeisbaar zijn. Daarnaast zijn de legaten volgens [K en L] verzoekers inferieur omdat de erfdelen van [Y] ontoereikend zijn om de legaten te voldoen.’
Vervolgens constateert de kantonrechter dat de driemaandstermijn al ruim is verstreken, maar dat dit an sich geen belemmering vormt voor het verlengingsverzoek. Desalniettemin wordt het verzoek afgewezen:
‘4.4. […] Op grond van artikel 4:201 lid 1 BW kan een legaat alleen worden verworpen als het nog niet eerder is aanvaard. Vast staat dat verzoekers de legaten hebben aanvaard. […] Omdat [K en L] de legaten niet meer kunnen verwerpen, bestaat er voor het verlengen van de termijn geen grond.’ (curs. red.)
In deze zaak was zonneklaar dat de legaten waren aanvaard omdat het gelegateerde appartement al aan L was afgegeven en K voorschotbedragen had ontvangen. Maar ook los daarvan is het zaak om in voorkomende gevallen het (nuance)verschil tussen het aanvaarden/ verwerpen van een verkrijging als erfgenaam respectievelijk als legataris voor ogen te hebben. Voor het erfgenaamschap geldt immers art. 4:190 BW:
‘1. Een erfgenaam kan een nalatenschap aanvaarden of verwerpen. Een aanvaarding kan zuiver geschieden of onder voorrecht van boedelbeschrijving.
2. De erflater kan de erfgenamen in hun keuze niet beperken. Evenmin kan een erfgenaam dienaangaande vóór het openvallen der nalatenschap een beslissing nemen.
3. De keuze kan alleen onvoorwaardelijk en zonder tijdsbepaling geschieden. Zij kan niet een deel van het erfdeel betreffen. Hetgeen aan een erfgenaam die reeds aanvaard heeft, opkomt door de vervulling van een door de erflater aan een erfstelling toegevoegde voorwaarde kan evenwel nog afzonderlijk aanvaard of verworpen worden.
4. Een eenmaal gedane keuze is onherroepelijk en werkt terug tot het ogenblik van het openvallen der nalatenschap. Een aanvaarding of verwerping kan niet op grond van dwaling, noch op grond van benadeling van een of meer schuldeisers worden vernietigd.’ (curs. red.)
En art. 4:192 lid 1 en 2 BW:
‘1. Een erfgenaam aanvaardt de nalatenschap zuiver wanneer hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij overeenkomsten aangaat strekkende tot vervreemding of bezwaring van goederen van de nalatenschap of deze op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt. De eerste volzin is niet van toepassing indien de erfgenaam zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.
2. Indien een erfgenaam zijn keuze nog niet heeft gedaan, kan de kantonrechter hem daarvoor op verzoek van een belanghebbende een termijn stellen, die ingaat op de dag nadat de belanghebbende deze beschikking aan de erfgenaam heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister. De kantonrechter kan op verzoek van de erfgenaam de termijn voor de afloop daarvan een of meer malen verlengen; de verlenging wordt in het boedelregister ingeschreven.’ (curs. red.)
Ter zake van legaten bepaalt art. 4:201 BW:
‘1. Een legaat wordt verkregen zonder dat een aanvaarding nodig is, behoudens de bevoegdheid van de legataris om het legaat te verwerpen zolang hij het niet aanvaard heeft.
2. De kantonrechter kan op verzoek van een belanghebbende aan de legataris een termijn stellen, waarbinnen deze moet verklaren of hij al dan niet verwerpt; bij gebreke van een verklaring binnen de gestelde termijn verliest de legataris de bevoegdheid om te verwerpen.
3. De verwerping van een legaat moet op ondubbelzinnige wijze geschieden, maar is aan geen vorm gebonden.’ (curs. red.)
Duidelijk, anders dan bij het erfgenaamschap is voor de aanvaarding van een legaat geen expliciete handeling of gedraging vereist. Zo bezien, zou je kunnen betogen dat een legaat ‘sneller’ is aanvaard. En daarmee, zo leert de kantonrechter in onze zaak, is dan ook (sneller) de mogelijkheid verspeeld om verlenging van de termijn te verzoeken. Wellicht dat bij u de vraag opkomt of K en L zouden kunnen stellen dat zij hebben gedwaald toen zij de legaten aanvaardden. Het hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3373) meende dat:
‘4.2.3. […] de wetgever [heeft] bedoeld dat, als een legaat (en al hetgeen daarmee samenhangt) wordt aanvaard, die aanvaarding valt onder de werking van art. 4:190 lid 4 BW. Dat blijkt uit genoemde samenhang (dezelfde afdeling) en uit dezelfde ratio: een eenmaal gedane keuze is onherroepelijk.’
En we lazen net dat in 4:190 lid 4 BW staat dat een aanvaarding niet op grond van dwaling kan worden vernietigd.
Categorieën: Rechtspraak